door Wolfgang Streeck (*)
6 juni 2019
De tegenvallers voor centristische partijen bij de Europese verkiezingen hebben aangetoond dat de crisis in de EU alles behalve voorbij is. Toch heeft gebrek aan strategie en identiteit van Links het vermogen om een alternatief te bieden, belemmerd.
Bijna geen enkele van de talloze commentaren over de Europese verkiezingsresultaten vernoemt zelfs maar radicaal links, ‘radicaal’ in onderscheid tot sociaaldemocratisch links. Dit is een uitdrukking van minachting, en het is … welverdiend.
Vijf jaar geleden werd links, onder het stuntelig label van GUE/NGL (‘Confederale Fractie van Europees Links/Noord Groen Links’), geleid door niemand minder dan Alexis Tsipras. Later, als Griekse premier, werd hij de favoriete discipel van Angela Merkel in de kunst van het verraad.
In de loop van de tijd en na het bijeenbrengen van allerlei splintergroepen, heeft de GUE/NGL in totaal tweeënvijftig zetels bijeengegaard, iets minder dan 7 procent van de 751 leden van het Europees Parlement. Nu, in 2019, eindigde het met achtendertig, een verlies van meer dan een kwart.
De bijna-doodervaring van Europees Links – of beter gezegd, van haar vertegenwoordiging in het Europees Parlement – kwam op een moment dat de oude partijen van centrumlinks en centrumrechts dramatische tegenslagen ondervonden. Samen wonnen deze laatste slechts 329 zetels: 44 procent van het totaal. Hun gecombineerd verlies van vijfenzeventig zetels maakte een einde aan de parlementaire meerderheid van de ‘Grote Coalitie’ van christen- en sociaaldemocraten, en viel ook samen met een aanzienlijke stemmenwinst van verschillende partijen van een nieuw (alhoewel niet altijd zo compleet nieuw) nationalistisch rechts (114 zetels, een stijging van zesendertig). Er was eveneens een indrukwekkende winst voor de Groenen, die opliep van tweeënvijftig tot zeventig zetels, waardoor ze bijna twee keer zo sterk werden als de linkerzijde.
We leven dus in een tijd waar de politieke loyaliteit snel verandert. Maar wanneer moet Links dan wel verwachten electorale vooruitgang te boeken bij Europese arbeiders en hervormingsgezinde secties van de middenklasse, indien niet nu? Er is dringend behoefte aan een verklaring voor de desastreuze mislukking van Links om dit te doen. Vier redenen komen voor de geest – er zijn er zeker meer.
Strategie
De eerste en meest fundamentele reden is de blijkbaar totale afwezigheid van een realistische antikapitalistische, of op zijn minst anti-neoliberale, linkse politieke strategie met betrekking tot de Europese Unie.
Er is zelfs geen debat over de cruciale kwestie of de EU überhaupt een middel kan zijn voor antikapitalistische politiek. In plaats daarvan is er een naïeve of opportunistische acceptatie – en het is moeilijk om te zeggen wat erger is – van het feel good-Europeanisme dat zo populair is bij jonge mensen, en zo nuttig voor zowel het groene verkiezingswerk als voor Europese technocraten die hun neoliberaal regime willen legitimeren.
In het bijzonder wordt er door Links niets gezegd over de manier waarop de de facto grondwet van de EU de politieke ruimte beperkt voor elk antikapitalistisch of zelfs maar pro-werkersprogramma, de grondwet met zijn veilig verankerde vrije markten (de ‘vier vrijheden’), de de facto dictatuur van het Europese Hof, en de bepalingen over de begrotingen in het kader van de Europese Monetaire Unie, met de strenge bezuinigingen opgelegd aan landen en burgers.
Met name elke kritische discussie over het centrale sociale beleid van de EU – het vrije verkeer van werknemers tussen de nu economisch extreem verschillende lidstaten – wordt strikt vermeden, gecombineerd met hints van sympathie voor open grenzen in het algemeen, inclusief die met de buitenwereld. Deze aanpak bevestigt volledig het beeld dat de Groenen en de centrumlinkse middenklassenpartijen verspreiden: Europa, dat zijn jongeren die zonder grenscontroles kunnen reizen en geen geld hoeven te wisselen.
Bovendien gaat dit gepaard met volledig illusoire beleidsprojecten, bijvoorbeeld een Europees minimumloon. Pas na aanhoudende vragen wordt toegegeven dat een Europees minimumloon in feite per land moet worden gedifferentieerd. Zoals men kon verwachten kreeg dit voorstel geen enkele steun, niet in de armere landen van de Unie, waar mensen het te goed vinden om waar te zijn, noch in de rijkere landen, waar met name werknemers vrezen dat zij op de een of andere manier de rekening van de ‘Europese solidariteit’ van Links zullen moeten betalen.
Europeanisme
Ten tweede kon Links er in de meeste, zo niet alle landen, niet aan weerstaan om zich te voegen bij de oude en nieuwe centrumpartijen – christendemocraten, sociaaldemocraten, de Groenen – vanuit een noodgedwongen defensieve stelling ‘voor Europa’, of zelfs voor ‘meer Europa’, tegenover het nieuwe nationalistische rechts dat een onmiddellijke bedreiging voor de democratie verklaard werd. In feite verhoogde Links vaak de inzet door te suggereren dat het nieuwe rechts in feite een zeer oud rechts was, en dat er niet op stemmen een eigentijdse versie van de antifascistische strijd van het interbellum was.
Dit maskeerde op gevaarlijke wijze het verschil tussen legale oppositiepartijen in een democratie, hoe verwerpelijk hun uitspraken en gedachten ook kunnen zijn, en paramilitaire groepen die een democratische staat willen vervangen door een dictatoriale. Dergelijke historische verwarring speelde met name op verschillende manieren in de kaart van de Groenen.
Het overdrijven van de dreiging van het nieuwe rechts zwas een zekere formule om kiezers in de armen te drijven van liberale gevestigde partijen, die brengen die ‘stabiliteit’ beloofden in deze moeilijke tijden. Als het fascisme te verslaan was door te stemmen voor ‘meer Europa’, was het niet nodig om zo ver te gaan en op radicaal links te stemmen; stemmen voor de nieuwe lievelingen van de middenklasse zou voldoende zijn. Als democratie betekent, parlementen zonder neo-nationalistische ‘populisten’, is elke vijf jaar stemmen voor een ‘niet-populistische’ partij voldoende.
Je zou denken dat een Links dat zijn naam en ambitie waard is, had moeten weten dat de democratie bedreigd kan worden, zelfs als er helemaal geen ‘fascisten’ in de buurt zijn, vermeende of echte. Inderdaad, de centrumpartijen – aan wiens kant Europees Links haar electorale nepoorlog tegen het toenemende fascisme in Europa heeft gestreden – doen zelf genoeg om de democratie te ondermijnen. Want dat is waarmee ze bezig zijn als ze hun landen onderwerpen aan een neoliberale politiek-economische orde die hen een onaantastbaar vrijhandelsregime, een goudstandaardachtig monetair beleid, bezuinigingen op openbare financiën en een vakbondsvrije arbeidsmarkt met onbeperkte arbeidaanbod oplevert.
Het verdedigen van de democratie is altijd goed. Maar wanneer Links zich bij deze strijd aansloot kon het tenminste erop gewezen hebben dat democratie er niet in bestaat om progressieve kiezers te mobiliseren voor een machteloos parlement. De democratie verdedigen betekent ook opkomen voor de autonomie van lokale overheden, voor collectieve onderhandelingen en vakbondsvertegenwoordiging, voor de stem van werknemers op de werkvloer en in de raden van bestuur van grote bedrijven, voor een regime van openbaar eigendom dat bevorderlijk is voor hoge overheidsinvesteringen en echt pluralistische media. Het lijkt onwaarschijnlijk dat de Groenen hier betrouwbare bondgenoten zouden kunnen zijn.
Klimaat
Ten derde had radicaal links geen idee hoe om te gaan met de kwestie van de klimaatverandering. De prominente rol van dit thema is in de afgelopen maanden opnieuw in handen van de Groenen gespeeld. Hierin verschilde Links volstrekt niet van de gevestigde centrumpartijen. Het is gemakkelijk te begrijpen waarom het over dit vraagstuk is gestruikeld.
Oproepen voor hogere belastingen op benzine of minder consumptie van goedkoop vlees, of vlees in het algemeen, zijn gemakkelijker om mee te leven, en soms om ze op te volgen, voor de middenklasse dan voor de lagere en werkende klasse. Een beroep op individuele deugd kan het slechte geweten van de ecologisch bewusten wakker maken, maar is niet in staat diegenen te bereiken die hetzelfde consumptieniveau willen halen als hun sociaal meerderen.
In plaats van zich bij het koor te voegen wanneer de Groenen en hun burgerlijke voorlopers hun sirenenzang aanheffen, zou Links er moeten op wijzen dat vrijwillige verandering in levensstijl uitermate ontoereikend is om de opwarming van de Aarde of de langdurig aanhoudende achteruitgang van de biodiversiteit tot stilstand te brengen.
Een Links dat zich beperkt tot het reciteren van de paniekverhalen van de Groenen over een naderend einde van het leven op de planeet, drijft veel van zijn potentiële kiezers in de armen van de klimaatontkenners, en van daar in die van Nieuw Rechts. Als Links wil beter doen dan de leugens om bestwil van het groene milieubewustzijn, heeft het een realistisch programma nodig, niet alleen om een halt toe te roepen aan de veranderingen en de achteruitgang in onze leefomgeving – hiervoor kan het misschien te laat zijn – maar ook om ons te helpen de effecten ervan het hoofd te bieden.
Dit vereist een aanzienlijke toename van de overheidsuitgaven, die tenminste gedeeltelijk moet worden gefinancierd met overheidsschuld die de bestaande beperkingen op de overheidsschuld doorbreekt, en door private consumptie te vervangen door publieke consumptie om het sociale en economische leven aan een veranderd milieu aan te passen. Een dergelijke Green New Deal zou banen creëren, en meer belastingen opbrengen, en zou daardoor per saldo de werkende klasse eerder ten goede komen dan belasten.
Verkeerd federalisme
Ten vierde en ten slotte, hoewel het al lang een teken aan de wand was, heeft Links hard onderschat wat vroege socialisten de ‘nationale kwestie’ noemden en het belang ervan voor de kern van zijn kiezerscorps.
Voor werkende mensen is ‘Europa’ een ver-van-mijn-bed-technocratie, een wereld buiten hun levenservaring. Dit verschilt niet veel van de middenklasse. De laatste heeft echter geleerd en verkiest te doen alsof ze weet wie wat doet in Brussel, wat eigenlijk niemand buiten een beperkte kring van specialisten weet.
Details zijn echter niet echt van belang voor degenen voor wie ‘Europa’ eerder een stemming, een gevoel dan een politieke instelling is geworden; een symbool van een gelukkig, hip ‘kosmopolitisch’ leven als consument, zelfs als er op dat leven een paar milieucorrecties moeten komen. In hun kringen is ‘pro-europeanisme’ een essentiële voorwaarde om toegelaten te worden tot een stedelijk sociaal milieu; leiders en activisten van radicaal-linkse partijen kunnen participeren in dit milieu, maar slechts zeer weinigen van hun leden en kiezers behoren ertoe.
Voor deze laatsten betekent politieke en bestuurlijke centralisatie een verminderde stem voor de kleine man en de kleine vrouw, die geen affiniteit voelen met en geen behoefte hebben aan een supranationale identiteit. Sterker nog, ze voelen zich van hun stem beroofd, omdat hun natiestaat wordt gedelegitimeerd en machteloos wordt in de naam van een ‘Europees’ supranationalisme. In de ogen van hedendaagse lifestyle-internationalisten, lijken in plaats daarvan de sociale erfgenamen van het traditionele arbeidersklasse-internationalisme hopeloos cultureel achterlijk te zijn.
Dit is waarom deze erfgenamen, zelfs als de partijen die deze vertegenwoordigen uitdrukkelijk deelnemen in het europeanistisch enthousiasme van de middenklasse, geen enkele fractie van de neoliberale internationalistische gemeenschap kunnen aantrekken. Noch kunnen ze in hun gemoderniseerde versie diegenen aantrekken die niet delen in het consumentistische optimisme van de stedelijke kosmopolieten, en in plaats daarvan de rekening moeten betalen.
Links, net als de Groenen, neigt ernaar politieke kwesties te verwijzen naar een Europees niveau van democratische politiek , een niveau dat niet bestaat behalve in de verbeelding van partijen en dat evenmin zal bestaan in de nabije toekomst. ‘Europa’, en met name het Europees Parlement, is een opslagplaats voor vrome verwachtingen. Dit zal echter alleen duren tot eindelijk ontdekt wordt dat de europeanisten hun hand hebben overspeeld en dat ze de instrumenten hebben vergeten waarover ze op nationaal vlak beschikten, druk doende als ze zijn met hun kiezers de kosmopolitische geest bij te brengen. Kijk maar naar Duitsland, waar de meerderheid van Die Linke Aufstehen-leider Sahra Wagenknecht dwong om af te treden als fractievoorzitter in de Bundestag.
Een radicaal Links dat goed bij zijn zinnen is zou belangrijk kunnen bijdragen tot ‘Europa’. Het zou echter moeten breken met het oppervlakkige ‘pro-europeanisme’ van de oude en nieuwe centrumpartijen. Het zou erop moeten staan dat ‘Europese oplossingen’ de actie op nationaal niveau niet kunnen vervangen, al was het maar omdat ze meestal niet beschikbaar zijn of te laat zullen komen. Het zou ook de reëel bestaande democratie moeten verdedigen, d.w.z. de natiestaat-democratie, tegen zijn ‘kosmopolitisch’ surrogaat van een supranationale luchtkasteeldemocratie.
Dit zou betekenen dat men uitlegt dat de democratie onderaan begint. Dat verzoening met de natuur en tussen mensen niet gratis uit de Europese lucht komt gevallen. Maar de leden van het Europees Parlement zullen nog niet lang verkozen zijn en reeds verworden tot 751 gelijkgezinde lobbyisten voor supranationale technocratie, verkleed als democratische vertegenwoordigers van een Europees volk dat nog niet eens bestaat. Sociale verandering ten goede zal niet van boven komen, en niet van hen.
(*) Wolfgang Streeck (° 1946) is een Duitse socioloog en auteur. Hij was directeur van het Max-Planck-Institut für Gesellschaftsforschung in Keulen. Hij is een scherp criticus van de neoliberalisering van de samenleving en van de Europese constructie. Op Ander Europa werd o.a. zijn boek Gekochte Tijd besproken en verschenen diverse van zijn artikels.
Dit artikel verscheen op 30 mei 2019 in Jacobin. Nederlandse vertaling door Ander Europa.
Laat een reactie achter