Komende evenementen

Wat valt te leren van Mélenchon’s ‘opstandige beweging’ ?

door Herman Michiel

16 maart 2018

 

Op welke manier moet de strijd voor een betere maatschappij georganiseerd worden? De vraag naar de organisatie van het verzet is altijd belangrijk geweest binnen linkse bewegingen. In het neoliberale tijdperk is ze nog actueler geworden door de teruglopende ledencijfers van vakbonden en arbeiderspartijen, de ineenschrompeling van de historische communistische partijen (ook al vóór het uiteenvallen van de Sovjet-Unie), de spectaculaire electorale afgang in recente jaren van de meeste sociaaldemocratische partijen, een afgang die doorgaans niet gepaard ging met een opgang van radicaal-links, maar eerder die van extreem-rechts. En waar die opgang toch leek te slagen, zoals bij het Griekse SYRIZA, moest hooggespannen hoop al na korte tijd de baan ruimen voor diepe ontgoocheling.

De vraag welk soort organisatie we moeten uitbouwen is een acute problematiek geworden binnen links. Naar wie richten we ons en hoe? Hoe organiseren we ons intern? Er wordt hierover niet alleen veel geschreven en gedebatteerd, maar er wordt ook in real life geëxperimenteerd. Het Spaanse Podemos liet zich inspireren door de ideeën over ‘links populisme’ van Mouffe en Laclau, en werd al kort na zijn oprichting (januari 2014) de derde grootste partij in het land (21.1% van de stemmen in een coalitie met Izquierda Unida bij de parlementsverkiezingen van juni 2016). Ook de beweging La France Insoumise die Jean-Luc Mélenchon in februari 2016 opzette in de aanloop naar zijn campagne voor de Franse presidentsverkiezingen (april-mei 2017) was ‘links populistisch’ geïnspireerd, en haalde een opmerkelijk succes met bijna 20% van de stemmen in de eerste ronde.

 

Belangstelling binnen Die Linke voor La France Insoumise

Het hoeft dan ook niet te verbazen dat binnen andere Europese linkse organisaties en partijen, die meestal geen spectaculaire successen kunnen voorleggen, de vraag rijst of in de politieke experimenten à la Podemos of France Insoumise de sleutel ligt voor meer succes in de toekomst. Dat zal ongetwijfeld de reden geweest zijn waarom het Duitse Die Linke, via de bij de partij aanleunende vormingsorganisatie Rosa Luxemburg Stiftung opdracht gaf aan onderzoeker Peter Wahl  om een studie te wijden aan het ‘fenomeen’ Mélenchon en zijn beweging France Insoumise. Het resultaat is een klein essay 1. Hierin brengt Wahl geen waardeoordeel uit over de al dan niet verkieslijkheid of deugdelijkheid van Mélenchon’s aanpak, maar hij geeft feiten, verduidelijkt begrippen en discussiepunten, en wijst op een aantal problemen waar La France Insoumise nog geen antwoord op gaf. Het leek ons daarom interessant om de belangrijkste bevindingen van deze studie samen te vatten (zie de omkaderde tekst verderop).

 

Jean-Luc Mélenchon op een meeting, Toulouse 16 april 2017 (Foto MathieuMD Wikimedia Commons / CC BY-SA 4.0)

 

Binnen Die Linke ligt het organisatiedebat momenteel nogal gevoelig. Dat blijkt onder andere uit het feit dat de Rosa Luxemburg Stiftung Wahl’s studie binnenskamers probeerde te houden 2. Er bestaat binnen de partij inderdaad een controverse rond publieke verklaringen 3 van Sahra Wagenknecht, fractieleidster in de Bundestag, daarin gesteund door haar echtgenoot en gewezen Linke-voorzitter Oscar Lafontaine. Ze pleiten voor de oprichting van een ‘linkse volkspartij’, die ook kan werven binnen de SPD en de Grünen. Over deze kwestie zullen we het hier niet verder hebben, maar men kan niet simpelweg stellen dat Wagenknecht-Lafontaine in Duitsland typische voorstanders zouden zijn van een rood-rood-groene coalitie (“R2G”), zoals een deel van Die Linke ze voorstaat 4. Wagenknechts verzet tegen de NATO wordt door velen zelfs gezien als een van de grootste obstakels voor R2G.

Wat volgt is een samenvatting van Wahl’s analyse van het succes van Mélenchon en de door hem opgerichte beweging La France Insoumise (LFI). We volgen dezelfde indeling als het artikel, bestaande uit vijf delen (I, II … V); de vertaling, verwoording en selectie van de samenvatting zijn mijn (h.m.) verantwoordelijkheid. Op het eind volgt nog een persoonlijke nabeschouwing.

EEN BUITENGEWOON SUCCES VOOR LINKS?
FRANKRIJK IN DE VERKIEZINGEN 2017

Peter Wahl (*)

 I. France Insoumise: een buitengewoon succes voor links

Het lijdt geen twijfel dat de ruim zeven miljoen stemmen (19,6% van de uitgebrachte stemmen) voor Mélenchon bij de eerste ronde 5 van de Franse presidentsverkiezingen van 2017 een opmerkelijk succes betekenen, met een uitstraling elders in Europa. Ook het Griekse SYRIZA en het Spaanse Podemos behaalden aanzienlijke resultaten, maar in tegenstelling tot Frankrijk was dit niet in een van de leidende mogendheden van het kapitalistisch centrum.

Mélenchon kwam met 19,6% weliswaar maar op de vierde plaats, maar winnaar Macron haalde zelf slechts 24%, Marine Le Pen 21,3% en Fillon 20,0%; de ongelukkige kandidaat Hamon van de PS moest zich tevreden stellen met 6,4%. Mélenchon kwam maar 640.000 stemmen tekort om de tegenkandidaat van Macron te worden in de tweede ronde. Men moet teruggaan tot 1969 voor een gelijkaardig succes; toen behaalde Jacques Duclos, de kandidaat van de Parti Communiste, 21,3%.

Dat het om een links succes ging, was ook duidelijk uit de reacties van rechts. Le Figaro maakte van de aanvoerder van La France Insoumise een kruising van Robespierre en Lenin (‘Maximilien Iljitsch Mélenchon’), ex-bankier Macron sneerde “Mélenchon houdt van Poetins oorlogen” en de markten zelf reageerden met een renteverhoging op Franse staatsleningen.

Ook wanneer de kiesresultaten sociologisch en geografisch doorgelicht worden, komen er opvallende dingen aan het licht. Bij de 18-24-jarigen lag Mélenchon op kop met 30% van de uitgebrachte stemmen, gevolgd door Le Pen met 21%. Bij de 25-34-jarigen stonden ze ex aequo voorop met 24%. In Marseille, Avignon, Grenoble, Le Havre, Lille, Montpellier, Nîmes, Saint-Etienne, Toulouse en verschillende steden van de vroegere rode gordel rond Parijs was Mélenchon koploper. Bij de laagste inkomensklassen (gezinsinkomen tot 2000 €) heeft Le Pen weliswaar de leiding, Mélenchon komt daar op de tweede plaats (zie de grafiek verderop). Dit is ook zo bij de arbeiders (Le Pen 37%, gevolgd door Mélenchon met 24%) en de bedienden (32%, respectievelijk 22%).

Mélenchon’s succes contrasteert fel met de dramatische afgang van de Parti Socialiste (6,4% van de stemmen voor kandidaat Hamon in de eerste ronde). Deze partij is nog maar een schaduw van zichzelf, met nog 40.000 van de 170.000 leden die ze telde als Hollande in 2012 zijn intrek nam in het Elysée. Wegens financiële problemen moet het partijhoofdkwartier verkocht worden. Nog voor de verkiezingen vertrok een deel van de partijnobelen naar Macron, terwijl een deel van de linkervleugel lonkte richting La France Insoumise. Een triomf voor Mélenchon, ongetwijfeld, maar er is ook de schaduw van het ontegensprekelijke succes van Marine Le Pen’s Front National. Hierover schrijft P. Wahl: “Een sociologische doorlichting van de stemresultaten bevestigt het klassenkarakter van Le Pen’s kiezersbasis. Deze bestaat in hoge mate uit de vroegere sociale basis van links: de ondergeprivilegieerden, de kanslozen, mensen in precaire omstandigheden, arbeiders. Ook de hoge jeugdwerkloosheid verklaart waarom zoveel jongeren voor het FN kozen.” De onderstaande grafiek illustreert dit maar al te duidelijk.

Stempercentages (1e ronde presidentsverkiezingen) volgens inkomensklasse
(bron: IPSOS)

II. Op het snijpunt van basisproblemen voor een linkse politiek

Formeel werd Mélenchon’s beweging slechts een goed jaar voor de verkiezingscampagne opgericht, maar in feite is ze het resultaat van een bijna tienjarige ontwikkeling. In 2008 verliet hij de Parti Socialiste en richtte in 2009 de Parti de Gauche op. Voor de Europese verkiezingen van dat jaar werd het Front de Gauche opgericht als alliantie tussen de Parti de Gauche, de Parti Communiste (PCF) en kleinere groepen. Het resultaat was ontgoochelend, de 6,1% waren nauwelijks méér dan wat de PCF vroeger reeds behaalde. In dezelfde configuratie, en met Mélenchon als kandidaat, waren de 11% bij de eerste ronde van de presidentsverkiezingen van 2012 een hele stap vooruit. Toch werd het bondgenootschap met de PCF steeds moeilijker; Mélenchon’s uitdrukkelijke afwijzing van de neoliberalisering van de PS strookt niet met de afspraken (in het kader van het twee-ronden kiessysteem ) die de communisten plegen te maken met de PS om de zowat 7000 gemeentelijke en regionale  mandaten veilig te stellen.

In februari 2016 was met de oprichting van La France Insoumise en de eenzijdige kandidaatstelling van Mélenchon voor de presidentsverkiezingen de knoop doorgehakt; van het traditionele kartel van partijen werd afgestapt, de Front de Gauche werd opgeborgen en La France Insoumise (LFI) uitdrukkelijk als een nieuwsoortige beweging voorgesteld. Het had dus nogal wat voeten in de aarde als de PCF uiteindelijk toch Mélenchon’s kandidatuur steunde in 2017.

Beweging-partij

Wat houdt het onderscheid beweging-partij in, en op welke problemen moet een beweging een beter antwoord zijn dan een partij?

In een interview met P. Wahl gaf Mélenchon’s campagnedirecteur Manuel Bompard hierover de volgende overwegingen. Klassieke partijen passen in een maatschappelijk kader met duidelijk omschreven klassenstructuren en sociale milieus. Individualisering en urbanisering hebben deze categorieën echter doen vervagen, en anderzijds nieuwe milieus doen ontstaan. Partijen verbruiken ook veel energie naar binnen, ten koste van activiteit naar buiten, en de bureaucratisering ervan werpt een dam op tussen partij en burgers, vooral die van de lagere sociale klassen. De laagdrempeligheid van een beweging kan hierop een antwoord zijn, en meer mensen tot een politiek engagement brengen.

Hoe heeft LFI het bewegingsconcept in de praktijk gebracht? Lid van de beweging wordt men door een eenvoudige muisklik, wat een half miljoen Fransen dan ook gedaan hebben. Er wordt geen lidmaatschapsgeld gevraagd. Bij strategische beslissingen (verkiezingsprogramma, eventuele aanbeveling bij de tweede ronde…) wordt er een online stemming onder de leden georganiseerd.
Een tweede niveau zijn de ‘actiegroepen’ (groupes d’action) waarvan er zo ’n 5000 ontstonden bij de verkiezingscampagne van 2017. Ze beslissen zelf over hun initiatieven.
Het niveau daarboven is het nationale. Er is dus geen coördinatie op gemeentelijk of regionaal vlak. Op het nationaal vlak zijn er een aantal werkgroepen (espaces); in 2017 waren het er vijf: programma, technisch-organisatorisch, de parlementaire fractie, een overlegcomité tussen organisaties die La France Insoumise ondersteunen, en ten slotte een strijdcomité, espace des luttes.

Bij dit organisatieschema stelt Wahl zich vragen over de democratische legitimiteit ervan, in het bijzonder de relatie tussen het eerste en tweede niveau (leden en actiegroepen) en het nationale niveau. Officiële procedures werden niet vastgelegd; sleutelposities in de werkgroepen werden vooral door leden van de Parti de Gauche 6 ingevuld. Over deze gang van zaken was al enig gegrom te horen; leidende figuren van de beweging zeggen zich hiervan bewust te zijn en bevestigen dat er naar een oplossing gezocht wordt.

Wahl maakt ook de interessante kanttekening dat de werkwijze van LFI ontegensprekelijk vruchten afgeworpen heeft bij de campagne voor de presidentsverkiezingen, maar dat men zich vragen kan stellen bij de deugdelijkheid ervan op langere termijn. Zal een structuur die naar eigen zeggen van Mélenchon “noch verticaal, noch horizontaal maar fluïde is” bestand zijn tegen crisissen en conflicten die onvermijdelijk optreden in organisaties? Wahl verwijst expliciet naar het gevaar dat de parlementsfractie van LFI (17 verkozenen in de Assemblée) het eigenlijke strategische centrum wordt, waar de media-aandacht naartoe gaat, waar beroepspolitici over tijd, geld en kennis beschikken. [Wie een beetje de verhoudingen tussen de Britse Labourpartij en haar verkozenen kent (deze laatste bekend als de Parliamentary Labour Party) mag dit gevaar inderdaad niet onderschatten. hm]

Grotere vangst door te vissen in een grotere vijver?

Bij de argumentatie van La France Insoumise voor de overstap van partij naar beweging vermeldden we reeds de ‘vervaagde klassenstructuren en sociale milieus’. Wanneer we het verderop over het ‘links populisme’ zullen hebben wordt nog duidelijker dat het niet alleen over een organisatorische hervorming gaat, maar ook over een heroriëntering van het politiek project. Tegenover de vroegere strategie van de ‘eenheid van links’ (cfr. Front de Gauche) is de ambitie nu om ruimere sociale lagen te betrekken. Dit wordt niet als een verkiezingstaktiek voorgesteld, maar als een antwoord op de “fundamenteel nieuwe situatie in de menselijke geschiedenis”, een allesomvattende crisis die door de Franse econoom Jacques Généreux, inmiddels adviseur van Mélenchon, bestempeld wordt als de grote regressie. De mensheid staat met haar rug tegen de muur, en alleen een gans nieuwe aanpak en een veel ruimere maatschappelijke constellatie kan de catastrofe voorkomen.

Als dit de bedoeling was, is LFI daar toch nog niet in geslaagd, merkt Wahl op. Telt men de stemmen bij de eerste ronde van de presidentsverkiezingen 2017 voor Mélenchon en die voor PS-kandidaat Hamon op, dan krijgt men grosso modo hetzelfde resultaat voor wat traditioneel het ‘linker kamp’ genoemd wordt, alleen is de leiding in dit kamp nu verschoven.

Mediapolitiek

Men kan moeilijk ontkennen dat de verhouding tot de media ook een basisprobleem is voor een linkse beweging. Ook de links-liberale media geven geen presentjes aan links; dat bleek weer eens uit de massale steun die Le Monde en Libération vooral in de laatste weken van de campagne gaven aan Macron. La France Insoumise had dan ook een eigen parallel kanaal uitgebouwd om hieraan tegemoet te komen. Met succes; web-activisme kon 120.000 mensen bijeen brengen op de Place de la République in Parijs en 60.000 in Marseille. Een technisch hoogstandje was het gelijktijdig optreden van Mélenchon in meerdere steden via een holografisch beeld. Het Youtube-kanaal kende een groot succes (370.000 abonnees) en het opinie-onderzoeksinstituut IFOP riep Mélenchon uit tot “de grootste 2.0 kandidaat van de presidentsverkiezingen”.
Wahl’s studie werd afgesloten vóór de lancering half januari 2018 van Le Média, een ‘web-TV kanaal’ dat ontstond in het zog van Mélenchon’s verkiezingscampagne.

De rol van de persoon Mélenchon

De vage bewegingstructuur biedt nog meer dan een partij het risico op de personificatie van het politiek project. Mélenchon’s charismatische kwaliteiten en zijn buitengewoon talent als redenaar zijn hierdoor niet alleen troeven, maar houden ook een gevaar in. Wat als de spilfiguur om welke reden dan ook wegvalt? Of als hij zich toch laat verleiden tot autoritaire methodes? Dat zou natuurlijk uitermate ironisch zijn aangezien Mélenchon zelf het presidentieel regime van de Vijfde Republiek bestempelt als een ‘presidentiële monarchie’ en het wil vervangen door een Zesde Republiek.

 

III. Programma

Het politiek programma van La France Insoumise loopt in veel opzichten gelijk met dat van andere radicaal linkse organisaties en partijen in Europa, en is uitdrukkelijk opgesteld als een regeringsprogramma voor het geval van een echte verkiezingsoverwinning. We vermeldden reeds Mélenchon’s ideeën voor een grondwetswijziging (‘Zesde Republiek’) die de Franse ‘presidentiële monarchie’ moet vervangen door een parlementair systeem met proportionele vertegenwoordiging. Het sociaal-economisch luik bestempelt Eric Coquerel, volksvertegenwoordiger van de beweging, als eco-keynesiaans. Op het vlak van buitenlandse politiek wordt gepleit voor een onafhankelijke Franse koers, opheffing van de NATO, stopzetting van de militaire inmenging van Frankrijk in Afrika en een ontspanningspolitiek tegenover Rusland. Er moet internationaal meer samengewerkt worden bij het oplossen van conflicten, aan de bewapening moet een halt toegeroepen worden, maar het programma spreekt zich uit tegen een eenzijdige afbouw van het Franse nucleaire arsenaal.

Wat vluchtelingen en migratie betreft moeten de Geneefse akkoorden onverkort toegepast worden, en er moet samengewerkt worden binnen de Verenigde Naties. De oorzaken van de vluchtelingenstromen moeten aangepakt worden, maar ook economische overwegingen kunnen aangewend worden bij de aanpak van migratie.

LFI beroept zich op het ‘ecosocialisme’, en door de nu veel lossere band met de Parti Communiste hebben de programmapunten rond milieu en klimaat aan kracht gewonnen. De beweging spreekt zich nu uit voor een uitstap uit de kernenergie (tegen 2050; Frankrijk haalt vandaag 70% van zijn elektriciteit uit kerncentrales); zover was het vroeger niet gekomen, vooral wegens de banden tussen de PCF en de vakbond CGT die sterk staat in deze sector.

Als organisatie binnen het linkse kamp in Europa valt LFI het meest op door zijn kritische analyse van de Europese Unie. Ook hierin onderscheidt Mélenchon’s beweging zich grondig van de Franse Parti Communiste, die een uitgesproken ‘europeanistische’ koers vaart. We kunnen ons programma niet binnen het kader van de EU verwezenlijken, stelt Mélenchon, het is onverenigbaar met het ‘neoliberaal constitutionalisme’ van de EU. De Europese verdragen zouden moeten gewijzigd worden, maar dat is door de unanimiteitsregel praktisch uitgesloten. Om dit standpunt een concrete uitdrukking te geven, sluit La France Insoumise zich aan bij de ‘Plan A – Plan B’- strategie. Plan A bestaat erin, voor het geval men zelf de macht uitoefent, te onderhandelen met andere lidstaten van de eurozone om een eind te stellen aan het neoliberaal beleid en de monetaire politiek te wijzigen; een land met het gewicht van Frankrijk kan hierin meer bereiken dan bijvoorbeeld Griekenland. En in tegenstelling tot Tsipras zou men niet ‘ongewapend’ de strijd aanvatten: van meetaf aan zou duidelijk zijn dat er een Plan B klaar ligt, dat bijvoorbeeld een uitstap uit de euro of het afzeggen van sommige verdragen niet uitsluit. Consequent met deze opstelling was Mélenchon een opgemerkte deelnemer aan een reeks conferenties van het Plan B initiatief (Parijs, Kopenhagen, Lissabon).

 

IV. Populisme?

In het beperkte kader van zijn essay gaat Peter Wahl niet in op de vele polemieken die sinds jaren over het begrip populisme gevoerd worden 7. Hij vermeldt alleen dat het begrip oorspronkelijk uitgaat van een zichzelf legitimerend politiek centrum, dat daarmee een aantal actoren, zowel aan zijn linker- als aan zijn rechterzijde, wil weren, en zijn verantwoordelijkheid voor de opkomst van nieuwe rechtse krachten en het neoliberaal beleid verdoezelen. Nieuw is dat er nu ook krachten binnen links zijn die het etiket ‘populistisch’ opeisen en een positieve invulling geven. Men denkt daarbij aan Podemos maar ook aan La France Insoumise; ze beroepen zich vooral op de politieke theoretici Ernesto Laclau en Chantal Mouffe.

Wahl belicht wel een aantal aspecten van het links-populisme bij LFI, die we hier ook samenvatten.

“Volk”

Refereren naar het ‘volk’ roept in Duitsland onwillekeurig reminiscenties op aan de völkische propaganda rond de bloedgemeenschap van de jaren 30, maar Wahl stelt dat le peuple in Frankrijk deze connotatie niet heeft en veeleer aansluit bij Gramsci’s notie van lagere sociale klassen. Mélenchon maakt wel geen expliciete klassenanalyse, maar wanneer hij het heeft over het volk is daarmee bedoeld: zij die de rijkdom produceren. Met een appél aan ‘het volk’ wil Mélenchon de vele los van elkaar optredende sociale bewegingen, protesten en initiatieven in de civiele maatschappij bundelen en tot een actieve tegenmacht samensmeden.

Heersend blok

Wie behoort niet tot het volk? Mélenchon spreekt van de kleine oligarchie van rijken en een kaste van politici en ‘mediakraten’ die hen ten dienste staan. Een eerder vage aanduiding, die misschien ruimer is dan de “1%” van de Occupy-beweging, maar het bekende probleem van links weergeeft om een algemeen aanvaard en populair begrip te vinden (bourgeoisie? heersende klasse? kapitalisten?) voor de maatschappelijke bovenlaag, aldus Wahl. Het verbaast hem ook niet dat in het discours over populisme van het politieke centrum hiervoor de term ‘elite’  gebruikt wordt. Er gaat een positieve connotatie van uit, die topprestaties in sport of wetenschap oproept, en het machtaspect verdoezelt.

Antagonisme-agonisme

La France Insoumise is het eens met de gangbare linkse analyse van een antagonisme (tegenstelling) tussen burgerij en arbeidersklasse, en daardoor met het onderscheidt tussen links en rechts, maar deelt met Chantal Mouffe de mening dat deze tegenstelling haar monopoliepositie verloren heeft; een emancipatorisch project moet vandaag ook ingaan op de verhouding tussen man en vrouw, op de verhouding mens-natuur enzovoort.
Wie zegt antagonisme, zegt conflict. Mouffe heeft welbepaalde opvattingen over de wijze waarop maatschappelijke conflicten moeten uitgevochten worden. In het kader van een liberale democratie geeft het conflict aanleiding tot het ontstaan van twee kampen, gescheiden door een politieke grens. De strijd tussen de twee kampen wordt geweldloos gevoerd en volgens de democratische spelregels; Mouffe spreekt in dit verband over agonisme.

Peter Wahl ziet in het sterk polariserend discours van La France Insoumise, de duidelijke afwijzing van de politiek van de PS en van de allianties van PCF-PS een uiting van dit agonisme. Bij mijn nabeschouwing op het eind van dit artikel wil ik hier toch een kanttekening bij plaatsen.

Soevereiniteit

Net zoals bij het begrip ‘volk’ wijst Wahl erop dat de door Mélenchon vaak gebruikte aanspraak op soevereiniteit in links Duitsland al te vlug geïdentificeerd wordt met nationalisme of met de beperkte notie staatssoevereiniteit van het volkerenrecht. Maar sinds Rousseau kennen we het begrip volkssoevereiniteit met de invulling van ‘democratische zelfbeschikking’. Het werd niet alleen een strijdpunt in de Franse Revolutie, maar kan ook ingeroepen worden bij het verzet tegen bijvoorbeeld de NATO of een Duits gedomineerde Europese Unie. Het verzet tegen de Trojkapolitiek in Griekenland beriep zich ook vaak op soevereiniteit; Wahl verwijst ook naar het boek Reclaiming the State van Mitchell en Fazi 8.

Emotie en symboliek

Links heeft een problematische verhouding met emotionaliteit en het irrationale in de politiek, een erfenis van het rationalisme van de Verlichting, aldus Wahl. La France Insoumise probeert daaraan te verhelpen. De massabijeenkomsten en toespraken van Mélenchon werken ook op het gemoed, en versterken het gevoel van collectieve macht en optimisme.
Wat symboliek betreft viel in Mélenchon’s campagne het zwaaien met de Franse tricolore op, en het zingen van de Marseillaise. Volksvertegenwoordiger Coquerel zegt hierover dat rode vlaggen en het zingen van de Internationale niet zo veel Fransen meer kippevel bezorgen als vroeger; de Franse vlag en het nationaal volkslied anderzijds worden in hoge mate door de bevolking aanvaard. Peter Wahl wil ook hier wel een ‘germanocentristische’ reflex vermijden, maar vraagt zich toch af waarom links niet in staat is een eigen geactualiseerde symbooltaal te ontwikkelen en moet teruggrijpen op die van 1789. We komen hier in de nabeschouwing nog op terug.

 

V. En de relevantie elders?

Peter Wahl waarschuwt dat de resultaten van zijn studie niet zonder meer kunnen overgedragen worden naar Duitsland (of elders), omdat de maatschappelijke verhoudingen, ook die van de politieke actoren, van land tot land verschillen. Een inspiratiebron, ja, een te volgen model, neen. Ook betekent het succes bij de campagne voor de presidentsverkiezingen in 2017 nog niet dat La France Insoumise bewezen heeft zich in de komende jaren te kunnen consolideren.

De belangrijkste conclusie van Wahl is dat links in Duitsland zonder vooringenomenheid de evolutie van LFI moet volgen, en uitwisseling en samenwerking met deze beweging nastreven. Hij geeft ook de ‘praktische’ aanbeveling aan links in Europa om zich niet te mengen in het conflict tussen La France Insoumise en de Parti Communiste Français.

Als er één ding is dat links elders in Europa van La France Insoumise kan overnemen, aldus Wahl, dan is het het zoeken van een voor de eigen situatie aangepaste linkse strategie.


(*) Peter Wahl is een Duitse linkse onderzoeker en auteur; hij was een van de medestichters van Attac-Duitsland. Hij is bestuursvoorzitter van WEED (World Economy, Ecology & Development), een ngo gewijd aan de impact van globalisering op het vlak van financiën, economie en ecologie.

 

Nabeschouwing

(H. Michiel)

 

Ik wil de stimulerende analyse van Peter Wahl niet afsluiten zonder er zelf een paar kanttekeningen bij te plaatsen.

Over het algemeen ben ik experimenten aan de linkerzijde gunstig gezind, ook als ze me niet onmiddellijk overtuigen. We zitten in een kritisch tijdsgewricht, waarschijnlijk nog te zeer beïnvloed door formules uitgewerkt in het verleden, en anderzijds te veel geneigd om lessen uit dat verleden overboord te gooien. De vakbonden, arbeiderspartijen, theorieën en strijdvormen uitgewerkt in de 19e eeuw behouden nog steeds een grote actualiteitswaarde, maar mogen geen beletsel zijn om ze aan te passen aan de omstandigheden van de 21e eeuw en om nieuwe oplossingen uit te werken. Er valt waarschijnlijk meer te leren uit de mislukking van een nieuwe aanpak dan uit de vereeuwiging van een oude. Dat wil echter niet zeggen dat alle innovatiepogingen even gelukkig zijn en alle ideeën daaromtrent evenwaardig.

Ik ben het ook grondig eens met Wahl dat bij de evaluatie van politieke initiatieven rekening moet gehouden worden met de politieke constellatie waarin ze ondernomen worden. Le peuple roept in Frankrijk inderdaad niet dezelfde herinneringen op als das Völkische in Duitsland.

Toch denk ik dat Wahl soms met al te veel goodwill naar een aantal aspecten van La France Insoumise kijkt. Ik zal een aantal punten opnoemen die mij nogal sceptisch stemmen.

Wahl maakte de studie in opdracht van Die Linke, en koos daarvoor zelf niet het tijdstip uit. Dit tijdstip is amper een jaar na de oprichting van La France Insoumise, en in die periode heeft de beweging alleen maar een verkiezingscampagne gevoerd. Een zeer succesrijke, akkoord, maar er is een hemelsbreed verschil tussen een verkiezingscampagne en een permanente structuur die mensen blijft mobiliseren voor een strijd waar successen eerder zeldzaam zijn. Over de superioriteit van het bewegingsconcept tegenover dat van een partij kan in feite nog niets gezegd worden, daarvoor zijn de ervaringen nog veel te beperkt. Men zou er minstens een evaluatie van Podemos moeten bij betrekken, dat al langer actief is op basis van gelijkaardige principes.
Er is bijvoorbeeld het probleem van de interne democratie, dat door Wahl kort wordt vermeld. Zou men durven beweren dat dit probleem opgelost is door iedereen als lid van de beweging te beschouwen die zich online als ‘vriend’ meldt? Men hoeft geen lidgeld te betalen, wat natuurlijk zeer laagdrempelig werkt, maar welk gewicht krijgen daardoor de verkozenen die wél voor inkomsten kunnen zorgen? Ook binnen links wordt vaak schamper gedaan over het ‘democratisch centralisme’ als werkingsprincipe, maar is de muisklikdemocratie een zoveel beter alternatief?

Phi, logo van La France Insoumise

Een tweede punt waar ik het, alle beschouwingen over een verschil in perceptie ten spijt, moeilijk mee heb is de verschijning van Mélenchon en andere LFI-kopstukken omzwachteld met de tricolore, en de massale aanwezigheid van dit nationaal symbool bij manifestaties. Het is een algemeen aanvaard symbool in Frankrijk, zegt Coquerel, en dit klopt ergens wel. Gaullisten, Macronisten, Le Penisten, allen zwaaien ze de tricolore. Waarvan is dit dan eigenlijk een symbool? Wahl verwijst voor meer begrip ook naar La Résistance, het verzet tegen de nazi’s, dat bleu-blanc-rouge als eenmakend symbool had. Maar die functie had de Belgische tricolore te dien tijde hier te lande ook, maar dit zou hier nog moeilijk kunnen doorgaan als argument om met Belgische vlaggen te zwaaien in een linkse verkiezingscampagne.
De keuze voor de nationale symbolen eerder dan die van de strijdende arbeidersbeweging past in feite in het populistisch denkkader dat ‘het volk’ wil verenigen in het verzet tegen de parasitaire opperkaste. Maar zoals Wahl opmerkte (zie I.) heeft dit vissen in een grotere vijver voorlopig niet méér vangst opgeleverd. Misschien moet ook de keuze van het nogal weinigzeggende phi-symbool (φ) als logo van  France Insoumise (FI –> phi) ook als poging gezien worden om de vijver zo groot mogelijk te houden.  Het is evenwel minder gevaarlijk dan het behoud van de Franse force de frappe; als een nucleaire afschrikkingsmacht ook deel uitmaakt van het appél aan de nationale trots werpt dit wel een zeer donkere schaduw op het emancipatorisch project van de Insoumis.

Ik vermoed dat de bekommernis om de vijver zo groot mogelijk te houden ook aanleiding gaf tot een vrij grote vaagheid over het asielbeleid dat La France Insoumise zou voeren als het aan de macht kwam. Zoals ik elders reeds schreef 9 is het vrij cynisch om in een acute noodsituatie van honderdduizenden mensen vooral het “aanpakken van de problemen aan de wortel” naar voren te schuiven; aan paniekerige bewoners van een brandend pand zegt men niet dat huizen voortaan brandveiliger moeten worden.

Tenslotte vraag ik me af of links in Europa (La France Insoumise, Podemos, Die Linke…) er wel goed aan doet om zo eenzijdig bij Chantal Mouffe te rade te gaan. Ook wie in een vorm van links populisme mogelijkheden ziet voor een vernieuwde strategie zal moeten erkennen dat de invulling die Mouffe eraan geeft slechts één van de mogelijke is. Ik beweer niet dat voornoemde partijen van Mouffes werken hun bijbel gemaakt hebben, maar als politologe met praktische adviezen verschijnt ze op wel heel veel podia en blijkbaar ook in verschillende hoofdkwartieren. Een deel van haar boodschap lijkt me terecht en waardevol; democratie draait rond conflict en staat in schril contrast tot een consensuspolitiek waarbij de grenzen tussen links en rechts vervagen. Maar in haar denken hierover vond een evolutie plaats 10 die ertoe leidt de beslechting van het fundamentele klassenconflict van de kapitalistische samenleving te willen insnoeren in het nauwe keurslijf van het liberaal-democratische spel. Voortgaand op de noties antagonisme en agonisme (zie IV.) stelt ze: “Het einddoel van de democratie is het antagonisme in agonisme te transformeren”. 11. Maar ik ben waarschijnlijk niet de enige die de oplossing van het fundamentele sociale conflict tussen Arbeid en Kapitaal niet in een Parlement ziet beslecht worden…


 

Voetnoten

  1. Rosa Luxemburg Stiftung, januari 2018, Ein aussergewöhnlicher Erfolg der Linken? Frankreich im Wahlzyklus 2017, 54 blz.
  2. Zie Junge Welt, 15 februari 2018, Widerspenstige Linke: In der Partei schwelt die Diskussion um eine Sammlungsbewegung . Rosa-Luxemburg-Stiftung hielt Studie zurück.
  3. Zie bv. taz, 15 januari 2018, Die rätselhafte Frau W.
  4. Zie bv. Ander Europa, 15 sept. 2017, Die Linke in de Duitse verkiezingen van 24 september.
  5. Peter Wahl verantwoordt ook waarom hij de eerste ronde van de presidentsverkiezingen, en niet de parlementsverkiezingen een maand later als criterium gebruikt. Hij geeft daarbij ook interessante bemerkingen over het antidemocratisch karakter van het sterk presidentiële systeem van de Franse Vijfde Republiek.
  6. De PdG werd niet opgedoekt, en speelt een rol wanneer een losse structuur als LFI moeilijk een standpunt kan innemen, zoals over het Catalaans onafhankelijkheidsstreven. Wahl suggereert ook een interpretatie die opnieuw vragen doet rijzen over de democratische legitimiteit: de verhouding LFI-PdG lijkt op die tussen een klassieke partij en een aangesloten massaorganisatie. Alleen worden de rollen omgekeerd en zou de massaorganisatie voorrang hebben op de partij.
  7. Voor een aantal positieve zowel als negatieve evaluaties in het Nederlands kunnen we (h.m.) onder andere verwijzen naar Lava, Populisme: een onzinnig begrip voor links; Grenzeloos, Het links populisme is geen geloofwaardig antwoord op rechts populisme;   MO*, Het linkse populisme van Syriza en Podemos; SAP, Theorie en praktijk van Mélenchons populisme;  T. Decreus, Populisme en democratie; A. Jäger, En waarom geen links-populisme, Mark Elchardus?
  8. W. Mitchell en T. Fazi, Reclaiming the State – A progressive vision of sovereignty for a post-neoliberal world, Pluto Press, 2017.
  9. Ander Europa, 6 april 2017, Immigratie in de Franse verkiezingscampagne.
  10. Zie hierover Patrick Braibant, Chantal Mouffe ou les incertitudes de la “radicalistion de la démocratie”, deel 1 en deel 2-3.
  11. Chantal Mouffe, L’illusion du consensus (p.35), Albin Michel 2016

 

Reacties plaatsen niet mogelijk