Duurzame ontwikkeling is beste geweldpreventie
1. Menselijke veiligheid: noodzakelijke voorwaarde voor een vreedzame samenleving
In 2014 zal het twintig jaar geleden zijn dat de Ontwikkelingsorganisatie van de Verenigde Naties (UNDP) haar rapport ‘Menselijke Veiligheid’ publiceerde. Het was een pleidooi om in het post-koude-oorlogs-tijdperk veiligheid te herdefiniëren en de menselijke behoeften centraal te plaatsen. Volgens dit concept staat het militaire niet langer op de voorgrond, maar wel het evenwichtig tegemoet komen aan een breed gamma van menselijke behoeften voor elk lid van de wereldgemeenschap. De grote achterliggende idee is dat heel wat onveiligheid en geweld in deze geglobaliseerde wereld veroorzaakt wordt door armoede en ongelijkheid, door economische en sociale achterstelling van individuen en gemeenschappen, onder meer veroorzaakt door milieudegradatie en klimaatwijzigingen, voedsel- en waterschaarste, het ontwrichtend landbouw-, handels- en schuldenbeleid van het Westen, enzovoort. De Wereldbank zou dit idee later in een studie getiteld ‘Breaking the Conflict Trap’, bevestigen. Volgens de Wereldbank hebben de minst ontwikkelde landen (MOL’s) 15 keer meer kans op een gewelddadig conflict dan de rijke landen. De grote afhankelijkheid van primaire grondstoffen, de fluctuerende wereldmarktprijzen en de ongelijk verdeelde inkomens maken deze landen extra conflictgevoelig. Een van de grootste uitdagingen is de aanpak van het versterkte broeikaseffect. Klimaatwijzigingen hebben ook gevolgen op vlak van veiligheid door gebrek aan water, verwoestijning en grote migratiestromen.
Volgens de UNDP is menselijke veiligheid net als het leven zelf een universele waarde. Iedereen heeft er recht op. Voorts kan onveiligheid niet langer gezien worden als een geografisch geïsoleerd probleem: vervuiling, honger en terrorisme kennen geen grenzen. Een ander kenmerk van menselijke veiligheid is dat ze gemakkelijker te bereiken is via preventief handelen dan laattijdig ingrijpen.
Politieke eisen
1. Het Belgische binnenlandse en buitenlandse beleid moet streven naar een coherente implementatie van het concept menselijke veiligheid. De Belgische begroting moet prioriteit verlenen aan duurzame ontwikkeling.
– Op binnenlands vlak betekent dit dat de reële economie gestimuleerd moet worden en dat de sociale verworvenheden niet verder afgebouwd mogen worden om tegemoet te komen aan het door Europa opgelegde besparingsbeleid.
– Wat het buitenlands beleid betreft moet de post Ontwikkelingssamenwerking benut worden als een instrument om mondiaal meer menselijke veiligheid te creëren. Besparingen op het budget ontwikkelingssamenwerking zijn dus uit den boze.
– Er moet een geloofwaardig klimaatbeleid worden gevoerd dat de uitstoot van broeikasgassen effectief vermindert.
2. De toekomst van het Belgisch leger en militaire interventies
Sinds het einde van de Koude Oorlog heeft de NAVO zich omgevormd van een collectieve defensie-alliantie tot een mondiale offensieve interventiemacht. Als lid van de NAVO kiest België er voor om het concept veiligheid hoofdzakelijk militair in te vullen. Het Belgisch militair apparaat heeft zich in de post-koude-oorlogsjaren geleidelijk aan getransformeerd tot een ‘expeditieleger’ met als belangrijkste ambitie snel militair te kunnen ingrijpen in crisisgebieden. België participeerde in 2011 bvb. aan de oorlog in Libië met enkele jachtbommenwerpers. De militaire fase van het conflict werd vlug afgerond, maar inmiddels wordt het machtsvacuüm in het land grotendeels ingevuld door allerlei lokale milities waarop het centraal gezag geen impact heeft. Vrede en veiligheid zijn er ver te zoeken. Militaire interventies hebben bijna altijd averechtse gevolgen of zijn zelfs ronduit contraproductief. Ze brengen ook steevast een grote menselijke en materiële kost met zich mee. Recente interventies in Somalië, Kosovo, Afghanistan, Irak en Libië waren in humanitair opzicht rampzalig. Een militaire interventie lost de oorzaken van een conflict immers niet op en maakt de aanwezige gewapende krachten alleen maar sterker, ten koste van de politieke krachten die voor geweldloze oplossingen ijveren. De heropbouw na een interventie verloopt daardoor aartsmoeilijk. De middelen die ingezet worden voor militaire interventies in bepaalde landen zouden kunnen volstaan om een sociaal ontwikkelingsbeleid te voeren in diezelfde landen – meteen een efficiënte vorm van geweldpreventie.
Terwijl de afgelopen jaren veel Belgisch geld besteed werd aan militaire interventies in het buitenland, moeten internationale hulporganisaties voortdurend noodkreten uiten over het gebrek aan middelen voor de opvang van oorlogsvluchtelingen en andere humanitaire basistaken. In 2012 spendeerde België bijvoorbeeld 113 miljoen euro voor de militaire missie in Afghanistan, maar had ons land slechts 12 miljoen euro veil voor de nochtans essentiële wederopbouw en ontwikkelingssamenwerking daar.
Jaarlijks gaat 2,7 miljard euro van het Belgisch federaal budget naar Defensie. Er kondigen zich zware investeringen aan bij een verdere oriëntatie op mobiele gevechtsmissies. In het debat over de mogelijke vervanging van de F-16 gevechtsvliegtuigen illustreert het voorbeeld van Nederland dat het handhaven en operationeel houden van een interventieleger zware budgettaire repercussies heeft.
Vrede vzw vindt het noodzakelijk dat er een diepgaand maatschappelijk debat komt over het Belgische veiligheids- en defensiebeleid, waarin de wenselijkheid (doelstellingen) en haalbaarheid (beschikbare budget) van een Belgisch interventieleger en de mogelijke alternatieven ter sprake worden gebracht.
Politieke eisen
1. Er is geen ruimte voor een verhoging van het defensiebudget dat minstens op het huidige niveau moet bevroren worden. Elke legerhervorming moet a priori rekening houden met de sociale gevolgen ervan. De creatie van een snel en mobiel interventieleger gaat immers gepaard met de grootschalige afstoting van een deel van het huidige legerpersoneel.
2. België wijst een Europees interventieleger af.
3. België moet zijn lidmaatschap van de interventiegerichte NAVO opzeggen.
4. In de aanloop daar naartoe:
– neemt België niet langer deel aan gevechtsmissies.
– moet België zijn troepen terugtrekken uit gevechtsoperaties zoals in Afghanistan.
– moet België afstand nemen van de NAVO-norm die zegt dat 2% van het Bruto Binnenlands Product (BBP) naar het militaire apparaat moet gaan.
– gaat België niet over tot de aankoop van oorlogsmaterieel voor ‘peace enforcing’-opdrachten, zoals de toekomstige vervanger van de F-16 jachtbommenwerpers.
– stoot België de nucleaire taken af.
– stapt België niet langer mee in transnationale militaire structuren als er geen garantie is dat deze niet gericht zijn op het ontwikkelen en ontplooien van een gevechtscapaciteit zoals de Permanente Gestructureerde Samenwerking (Verdrag Betreffende de Europese Unie, art. 42 lid 6 en art. 46), Battle Groups of de Rapid Response Forces (NAVO).
5. België moet zijn beperkte beschikbare defensiemiddelen heroriënteren. Het moet efficiënter inzetten op een minimale verdedigingscapaciteit en goed afgebakende, echte humanitaire opdrachten binnen VN-verband. Verder kan ons land zich specialiseren in defensieve taken als ontmijning of ontwapeningsopdrachten gebaseerd op vastgelegde vredesakkoorden.
6. België moet het voortouw nemen op het vlak van internationale diplomatieke initiatieven gericht op het oplossen van conflictsituaties en zich toeleggen op lokale conflictpreventie en -hantering. Dit impliceert dat er ook een korps daartoe wordt opgeleid. Dergelijke activiteiten kunnen worden voorbereid of uitgevoerd via een op te richten Belgisch Vredesinstituut.
3. Democratische controle over het veiligheids- en defensiebeleid
Sinds 1945 is België officieel niet meer ‘in staat van oorlog’ geweest. Nochtans traden Belgische soldaten nog actief op aan verschillende oorlogsfronten: van Korea in 1953, over Afghanistan en Irak, tot Libië in 2011. In België zegt de wet van 20 mei 1994 dat het leger kan ingezet worden in vredestijd, voor operaties die worden vastgelegd door de koning na een beslissing van de ministers. Deze formulering zet de deur open voor allerlei Belgische militaire missies en operaties zonder dat België zich officieel in staat van oorlog bevindt.
Oorlog behoort in België tot het domein van de koning en de regering. De parlementaire controle op een militair optreden, zowel in ‘vredestijd’ als in staat van oorlog, is strikt ingeperkt. Dit strookt niet met een moderne democratie. Artikel 167, paragraaf 1 van de Belgische grondwet stelt: “De Koning voert het bevel over de krijgsmacht, stelt de staat van oorlog vast, alsook het einde van de vijandelijkheden”. In theorie beslist de Belgische koning over militaire kwesties, maar in de praktijk legt de bevoegde minister zijn beslissing ter ondertekening voor aan de koning, die het besluit bekrachtigt. Het parlement krijgt hier geen zeggenschap over. Artikel 167, paragraaf 1 van de grondwet zegt: “Hij (de Koning) geeft daarvan kennis (van de staat van oorlog) aan de Kamers, zodra het belang en de veiligheid van de Staat het toelaten…”. Van de koning en de regering wordt dus hoogstens verwacht dat ze het parlement informeren over hun militaire daden, maar uitsluitend indien ze dit zelf nodig achten. Bijgevolg kunnen ze zelf bepalen welke informatie er wordt doorgegeven en moet deze informatie niet noodzakelijk exhaustief of verifieerbaar zijn. België vormt een uitzondering op de meeste moderne democratieën, waarin de grondwet doorgaans een strikte parlementaire controle voorschrijft wat oorlog en leger betreft.
Dit gebrek aan parlementaire controle geldt ook voor belangrijke documenten gerelateerd aan veiligheid en defensie, zoals strategische concepten van de NAVO of de Europese Unie. Het Belgisch federaal parlement kreeg bijvoorbeeld geen inzage in de NAVO-tekst over het sterk interventiegerichte Nieuw Strategisch Concept van de organisatie tot na de goedkeuring ervan op de NAVO-top van Lissabon (november 2010). Er is in België ook geen procedure voorzien die dergelijke documenten democratisch moet bekrachtigen.
De geheimhouding van de bilaterale afspraken tussen de Verenigde Staten en de betrokken NAVO-lidstaten over de stationering van kernwapens op hun grondgebied, is onaanvaardbaar.
Politieke eisen
1. Artikel 167 van de Belgische Grondwet moet geamendeerd worden:
– Daarvoor is het nodig dat het betrokken artikel voor herziening vatbaar wordt verklaard, nog voor de ontbinding van het parlement.
– Het parlement moet kunnen stemmen over de staat van oorlog, maar ook over elke interventie (met inbegrip van vredesmissies) van het Belgisch leger. De toestemming van het parlement om ergens in te grijpen zou verbonden moeten zijn aan een duidelijke begrenzing van de missie in de tijd.
– Er moet een totale transparantie komen in het parlement over elke interventie en missie van het leger. Dat geldt ook voor wat betreft de financiering van elke militaire missie.
– De grijze zone tussen ‘staat van oorlog’ en vredestijd waarin toch militair ingegrepen wordt, dient te worden uitgeklaard.
2. Er dient een wettelijk kader geschapen te worden, dat garandeert dat belangrijke documenten op het vlak van internationale veiligheid en defensie aan parlementaire controle onderworpen worden. Na het sluiten van een internationaal akkoord rond veiligheid en defensie zou dit ter bekrachtiging moeten worden voorgelegd aan het parlement.
3. De bilaterale afspraken met de VS over de stationering van kernwapens op het Belgische grondgebied moeten openbaar gemaakt worden
4. Op Europees niveau moeten de bevoegdheden van het Europees Parlement op vlak van Buitenlands en Veiligheidsbeleid uitgebreid worden. Nu zijn die louter beperkt tot informeren en debatteren, maar het Europees Parlement moet medebeslissingsrecht krijgen. Daartoe zal het Verdrag betreffende de Europese Unie gewijzigd moeten worden, waaronder Artikel 36 (geconsolideerde versie).
4. Kernwapens
Al meer dan een halve eeuw liggen er vooruitgeschoven Amerikaanse kernwapens op Belgisch grondgebied. Het is een publiek geheim dat er nog steeds ongeveer twintig B61 kernbommen gestationeerd zijn op de militaire luchthaven van Kleine Brogel. Deze zijn elk meer dan 10 keer zo krachtig als de atoombom die in 1945 Hiroshima vernietigde. Het zijn Amerikaanse kernbommen, maar het Belgisch leger stelt zijn piloten en F-16 vliegtuigen ter beschikking om de kernbommen af te leveren.
Het is onbegrijpelijk dat de Belgische politici zich niet méér inzetten om ons land kernwapenvrij te maken. Er bestaat een zeer breed draagvlak voor de verwijdering van de kernwapens uit ons land. Volgens een enquête van het Vlaams Vredesinstituut is bijna 70% van de Vlamingen tegen de stationering van kernwapens in ons land. Internationaalrechtelijk gezien valt de aanwezigheid van kernwapens ook moeilijk vol te houden. Het zijn onmenselijke massavernietigingswapens die geen onderscheid maken tussen burgers en militairen, en ze zorgen voor onnodig menselijk lijden. De facto zijn ze dus niet inzetbaar zonder het Internationaal Humanitair Recht te schenden, zo stelt het Internationaal Gerechtshof in Den Haag (1996).
België schendt zijn gemaakte internationale afspraken door überhaupt kernwapens op het grondgebied toe te laten. Ons land ratificeerde immers het non-proliferatieverdrag, dat niet-kernwapenstaten verbiedt om kernwapens te aanvaarden of te verwerven. Indien België de kernwapens op korte termijn niet wettelijk verbiedt, zullen we er wellicht nog enkele decennia mee opgescheept zitten en zullen we er bovendien een zware financiële prijs voor betalen. De VS plant immers een modernisering van de B61 kernbommen. Dit zou België verplichten om te investeren. in een nieuw type gevechtsvliegtuigen (genre Joint Strike Fighter) als drager van de gemoderniseerde kernbommen. Dit zou een zware aderlating betekenen voor de Belgische schatkist.
Obama pleitte in 2009 onomwonden voor de realisatie van vrede en veiligheid in een kernwapenvrije wereld. Het moment is aangebroken voor België om bij te dragen tot deze doelstelling. Daarom steunt Vrede vzw het wetsvoorstel met het oog op het kernwapenvrij maken van België, dat op 20 november 2013 ingediend werd door sp.a parlementslid Dirk Van der Maelen en het wetsvoorstel betreffende het verbod op kernwapens in België, ingediend op 13 januari 2014 door parlementsleden Wouter De Vriendt (Groen) en Juliette Boulet (Ecolo).
Politieke eisen
1. Er moet een wettelijk verbod komen op de aanwezigheid van kernwapens op Belgisch grondgebied. Zie de recente in de Kamer ingediende wetsvoorstellen.
2. Er mag niet geïnvesteerd worden in nieuwe nucleaire dragers zoals de F35 Joint Strike Fighter.
3. België moet zich actief inzetten voor een internationaal verdrag dat kernwapens verbiedt.
4. België moet een actieve rol spelen tijdens de herzieningsconferentie van het Non-Proliferatieverdrag in 2015 en pleiten voor een massavernietigingswapenvrije zone in het Midden-Oosten.
5. België moet onomwonden pleiten voor een denuclearisering van de NAVO.
5. Wapenhandel
Europa en België
De ‘EU-Gedragscode betreffende wapenuitvoer’ van 1998 is vervangen door een ‘Gemeenschappelijk Standpunt’ in 2008. Doel was de harmonisering van de regels voor wapenexport onder de EU-leden via minimumnormen. De omzetting van de Gedragscode naar een Gemeenschappelijke Positie betekent concreet dat alle EU lidstaten zich er officieel toe verbinden om elke vergunningsaanvraag te beoordelen volgens de 8 criteria die reeds werden bepaald in de Gedragscode. Voor Vlaanderen, het Brussels Gewest en Wallonië – die sinds de defederalisering van de wapenhandel elk een eigen wetgeving voor het verstrekken van wapenexportvergunningen ontwikkeld hebben – veranderde er weinig, aangezien het in België reeds wettelijk verplicht was om de criteria van de Europese Gedragscode na te leven.
In de praktijk veranderde er op het vlak van de Europese wapenexport ook niet veel sinds de ‘code’ een ‘positie’ is geworden: de politieke en economische interpretaties van de aparte lidstaten blijven domineren bij het al dan niet toekennen van wapenexportvergunningen. Volgens het jongste rapport van de werkgroep van de Europese Unie voor de Handel in Conventionele Wapens (COARM), blijkt dat de EU-lidstaten in 2012 wapenexportlicenties hebben uitgereikt ter waarde van in totaal 39,9 miljard euro. Dat is een stijging van ruim 6% ten opzichte van het recordjaar 2011. België staat in Europa op de 7de plaats met een vergunde wapenexport van 969,7 miljoen euro in 2012 . Een kwart van de afgeleverde wapenexportvergunningen in de EU (ter waarde van 9,7 miljard euro) hadden als bestemming het Midden-Oosten, waaronder verschillende problematische landen zoals Saoedi-Arabië (3,56 miljard euro in 2012) of Bahrein (78,6 miljoen euro in 2012). België is de belangrijkste Europese exporteur naar het Midden-Oosten van vuurwapens en op Frankrijk na de belangrijkste uitvoerder van munitie. In 2012 ging het om respectievelijk 105,5 miljoen euro en 128,9 miljoen aan vergunningen – goed voor 40% en 29% van de totale Europese export van wapens en munitie naar de regio. Meestal gaat het om wapens van FN Herstal, dat volledig in handen is van het Waalse Gewest.
Vlaanderen
Door de liberalisering van de Europese interne defensiemarkt is de wapenexport tussen lidstaten vereenvoudigd (Richtlijn 2009/43/EG). Voor de Vlaamse defensie-gerelateerde industrie is het daardoor een stuk makkelijker geworden om wapens te exporteren naar een andere EU-lidstaat. Vlaanderen exporteert vooral hoogtechnologische wapenonderdelen (zoals radarschermen, optische lenzen voor in precisiewapens, enzovoort). Deze componenten worden doorgaans geëxporteerd naar andere landen, waar ze geïntegreerd worden in grotere wapensystemen.
Tot voor kort viel een groot deel van de Vlaamse wapenexport onder de catch-all clausule. De centrale bekommernis van deze clausule is dat niet alleen wapentuigen onder de wetgeving rond wapenexport zouden vallen, maar ook het materiaal of de componenten die helpen om wapensystemen performanter en efficiënter te maken. Sinds de invoering van het nieuwe Vlaamse wapenhandeldecreet in oktober 2012 is het catch-all systeem echter grondig gewijzigd. Op basis van de nieuwe Europese Richtlijn voor de liberalisering van de Europese defensiemarkt wordt de catch-all clausule niet meer toegepast voor de handel naar andere EU-landen. Daarnaast kwam er voor de export naar de rest van de wereld een nieuwe, meer specifieke definiëring van wat onder de ‘catch-all’ clausule valt. De oude catch-all bepaling uit de federale wet van 1991 werd significant gewijzigd in het Vlaams Wapenhandeldecreet van 2012 en werd beperkt tot transacties met “goederen die ernstige schade kunnen toebrengen en als middel tot geweldpleging kunnen worden ingezet in een gewapend conflict of een soortgelijke situatie van geweld”. Zo blijkt bijvoorbeeld dat bepaalde digitale schermen bestemd voor militaire voertuigen nu buiten de catch-all clausule vallen en bijgevolg zonder politieke en ethische afwegingen op eender welke bestemming in de wereld terecht kunnen komen.
De recentste cijfers lijken er op te wijzen dat nagenoeg alle handelsstromen vanuit Vlaanderen die voorheen onder de ‘catch-all’ clausule vielen (50% van de totale Vlaamse wapenexport) nu zonder vergunning of controle kan doorgaan. Een gevolg van de inperking van de goederen die onder de catch-all vallen (meestal dual use materieel d.w.z. componenten die zowel voor militaire als civiele doeleinden gebruikt kunnen worden), is dat de kennis en de controle over het eindgebruik van het geëxporteerde dual-use materieel volledig wegvalt.
Politieke eisen
1. Er moet een grondige controle komen op de manier waarop de afzonderlijke lidstaten hun verbintenissen onder de Gemeenschappelijke Positie naleven. De verworven informatie kan gebruikt worden om de controle op de wapenexport in een aantal lidstaten strenger te maken en uniformiseren naar ‘best practices’.
2. De 8 criteria uit het Gemeenschappelijk Standpunt moeten restrictief worden toegepast en moeten in alle lidstaten wettelijk afdwingbaar worden. Dat zou het minder makkelijk moeten maken om de wapenexport naar niet-EU-landen vanuit lidstaten met een strenge wetgeving te omzeilen via EU-lidstaten met een zwakkere wapenwetgeving -een rechtstreeks gevolg van de geliberaliseerde defensiemarkt (Richtlijn 2009/43/EG)
3. De catch-all bepaling in de Vlaamse wet op wapenuitvoer moet terug uitgebreid worden zodat de eindbestemming van dual-use materieel in militaire systemen onder de vergunningsplicht van de Vlaamse wetgever valt.
4. De controle op het eindgebruik van geëxporteerde wapens moet beter georganiseerd en effectief gegarandeerd worden.
6. De bezette Palestijnse gebieden
Israël bezet al tientallen jaren ongestraft de Palestijnse gebieden. In de winter van 2008-2009 voerde het Israëlisch leger nog een bloedige oorlog in Gaza waarbij 1.400 Palestijnen de dood vonden, waaronder heel wat onschuldige slachtoffers. In de Westelijke Jordaanoever breidt de Israëlische regering de kolonisatie verder uit en blijft het ongestoord doorgaan met de bouw van nieuwe wooneenheden in de illegale joods-Israëlische nederzettingen. Tegelijkertijd worden elk jaar honderden Palestijnse huizen vernietigd in het bezette Oost-Jeruzalem en in de C-zones op de Westelijke Jordaanoever. De Palestijnse economie zit in een Israëlische wurggreep; de afscheidingsmuur en de vele controleposten verhinderen de Palestijnse mobiliteit; Israël bedient zich in de bezette gebieden van een heus Apartheidssysteem; en er zitten duizenden Palestijnse politieke gevangen achter de Israëlische tralies.
Toch blijven de landen van de Europese Unie en de NAVO de relaties met Israël verder verdiepen. Israëlische defensiebedrijven krijgen miljoenen euro’s aan EU-fondsen toegestopt voor onderzoeksprojecten die ze gezamenlijk uitvoeren met Europese bedrijven en instellingen, waaronder ook een aantal Belgische universiteiten.
Ondanks het feit dat Israël een illegale nucleaire macht is die het internationaal humanitair recht voortdurend schendt, krijgt het nog altijd met gemak Europese wapens toegestopt. Omgekeerd is Israël een van de belangrijkste wapenexporteurs in de wereld. De reeds nauwe economische banden tussen Israël en de Europese Unie worden alsmaar meer aangehaald, zoals blijkt uit het recente Akkoord in de handel van farmaceutische producten (ACAA) of het luchtvaartakkoord. Producten uit de joods-Israëlische nederzettingen vinden bovendien nog altijd vlot hun weg naar de Europese markt en dragen probleemloos het misleidende label ‘made in Israël’.
Politieke eisen
1. Zolang Israël weigert het internationaal recht te respecteren en de kolonisatie verderzet, moet het aan sancties onderworpen worden. Op EU-niveau moet het Associatie-akkoord met Israël opgeschort worden.
2. Handel met, en investeringen in de nederzettingen moeten verboden worden.
3. Israël moet onderworpen worden aan een wapenembargo voor de in- en uitvoer van Europese wapens. Verder moet er een moratorium komen op de militaire samenwerking met Israël en de wetenschappelijke samenwerking met de Israëlische wapenindustrie -zowel bilateraal als in het kader van Europese onderzoeksprogramma’s- moet onmiddellijk stopgezet worden.