Toespraak door R. Flassbeck op 20 maart 2015
Nederlandse vertaling: Ander Europa
Op 20 maart was er in Brussel een conferentie georganiseerd door het Europees Vakbondsinstituut (ETUI, European Trade Union Institute), de studiedienst van het Europees Vakverbond EVV). De belangrijkste sprekers waren James Galbraith en Reiner Flassbeck. Galbraith was een collega van de huidige Griekse minister van financiën Varoufakis, toen ze allebei economie doceerden aan de universiteit van Austin (Texas) ; Galbraith is momenteel een raadgever van Varoufakis en was op 20 maart net terug uit Athene. Reiner Flassbeck is een Duits econoom, en werd in 1998 staatssecretaris voor financiën in de regering Schröder, met Oskar Lafontaine als minister van financiën. Wegens onenigheid met het beleid van Schröder verlieten zowel Lafontaine als Flassbeck in 1999 de regering; later wisselde Lafontaine van de SPD naar Die Linke. Flassbeck werd een bekend tegenstander van het Europees economisch beleid, waarover hij heel wat publiceerde, waaronder Zehn Mythen der Krise (2012) en zeer recent Nur Deutschland kann den Euro retten (2015). Dit laatste boek schreef hij samen met de Griekse marxistische econoom Costas Lapavitsas, die nu als parlementslid voor Syriza zetelt.
Hieronder vindt u de toespraak van Flassbeck. De tekst berust op een opname die door Ander Europa-redacteur Herman Michiel naar het Nederlands werd vertaald. Flassbeck sprak net na Galbraith.
TOESPRAAK VAN REINER FLASSBECK
James Galbraith was vrij optimistisch in zijn verwachtingen voor Griekenland. Ik zal alles vanuit een nog wat breder, Europees perspectief bekijken. In Europa zijn er een aantal verkiezingen op komst, waarvan James er echter maar één vermeldde, namelijk de Spaanse. Maar daarna zijn er verkiezingen in Italië en Frankrijk, en daar zijn geen linkse partijen die ons een sprankel hoop geven zoals in het geval van Griekenland, een sprankel die een echt vuur zou kunnen doen ontstaan met een mogelijks constructieve afloop voor Europa. In Italië is het alternatief aan de rechterzijde, niet aan de linkse kant: sterk anti-Europees en nationalistisch. Indien dat het vooruitzicht blijft voor Italië in 2016, en daarna voor Frankrijk in 2017, dan zullen we heel hard moeten werken om te vermijden dat er een bepaalde vrouwelijke president aan het hoofd komt van Frankrijk…
Er is dus nog enige tijd, een ‘window of opportunity’ van anderhalf jaar of zo, om iets te veranderen. Maar ik moet zeggen dat ik mijn twijfels heb of er nog iets kan veranderen aan de monetaire unie, en aan de Europese Unie in haar geheel in de komende paar jaar. Dat is onwaarschijnlijk, erg onwaarschijnlijk.
Waarom ? Wat we gezien hebben in Griekenland, lijkt op een zekere vooruitgang te wijzen. Het Memorandum of Understanding is nu een Memorandum of Misunderstanding, maar andere landen staan nog steeds onder dezelfde druk als vroeger. Misschien een heel klein beetje minder, misschien dankzij Brussel, men heeft de indruk dat de Commissie iets minder druk uitoefent dan vroeger, iets minder strikt is. We hoorden het nog deze morgen van de Commissie: ze gaan nu niet meer voor de harde soberheid, maar voor een redelijk economisch beleid, voor investeringen, misschien een schuldenpolitiek gebaseerd op een gulden regel.
Maar dat is allemaal niet voldoende, verre van. Eerst moeten we begrijpen wat er aan de hand is in Europa, ik kom daar nog op terug. Maar je kunt de crisis niet aanpakken als je de wortels van de crisis niet aanpakt. Welnu, men ging in Europa akkoord om een monetaire unie te maken, maar sommige mensen hebben daar een verkeerd beeld van. Ik was zelf in de eerste Duitse regering die om zo te zeggen in de monetaire unie duikelde, ik was toen vice-minister voor financiën. Het was toen heel duidelijk dat nauwelijks iemand begreep wat een monetaire unie is, en daar is sindsdien weinig in veranderd. Een monetaire unie is niet iets dat optreedt tegen corruptie hier, ijvert voor de verhoging van de pensioenleeftijd of de lengte van de werkdag daar, of dat het hele sociale weefsel wegneemt van een land om het op Duitse leest te schoeien zodat we allen Duitsers worden. Dat is nonsens. En toch gebeurt het. Commissievoorzitter Juncker, voorzitter van de centrale bank Draghi, Europees president Tusk en voorzitter van de Eurogroep Dijsselbloem hebben pas een nota geproduceerd, een korte nota [i]. Als je die leest, zie je dat we heel ver af staan van een oplossing in Europa. Het is één en al verwarring. Als je ziet dat zoiets voorgesteld werd aan de staats- en regeringshoofden op de informele top van 12 februari 2015 als de toekomst van Europa, dan moet ik zeggen: Europa heeft geen toekomst.
Toen men het idee van een monetaire unie lanceerde, was dat een redelijke doelstelling. Er was reeds een soort informele muntunie, veel landen hadden hun munt gekoppeld aan de D-mark; de informele unie werd geformaliseerd op 1 januari 1999. Maar wat is er daarna gebeurd? De muntunie draaide rond één punt van akkoord: de inflatie, die vastgelegd werd op 2%, of 1,9% om precies te zijn. Dat was de monetaire unie: een akkoord over de inflatie. En toen begonnen de inflatiecijfers te divergeren [ii]. De inflatie in Duitsland was veel lager dan elders; in Griekenland was de inflatie iets hoger dan 2%, niet veel, Frankrijk lag precies op 2%, Italië lag wat hoger. Sommige landen leefden boven hun stand, maar één leefde onder zijn stand, dramatisch onder zijn stand: Duitsland. En daarmee schond Duitsland de geest van een monetaire unie gebaseerd op een inflatiedoelstelling van 2%.
Hoe kwam dat? Iedereen weet hoe het komt: er was een divergentie in de lonen, het uiteenlopen van de beruchte ULC, de unit labor cost. Niemand had door wat Duitsland aan het doen was. Duitsland deed een neoklassiek experiment, zijn ULC- stijging was ver beneden de 2%, andere landen lagen op die grens of er boven. Als je zoiets krijgt in een monetaire unie, is er geen helpen aan. De gap ligt nu op 20% tussen Duitsland en Frankrijk, tussen Duitsland en Griekenland is het iets minder, want in Griekenland zijn de reële lonen met 25% gedaald, de nominale met 30%. De ULC van Griekenland ligt nu op het Franse niveau, maar er is nog steeds het grote verschil van ongeveer 15% tussen Duitsland, Frankrijk en Griekenland. Dat geldt ook voor Italië [iii]. Welnu, grote economieën zoals Frankrijk en Italië kunnen niet overleven met een dergelijk grote gap in competitiviteit, geen tien jaar, geen vijf jaar, dat is onmogelijk. Iedere dag verliezen ze exportaandelen, niet alleen in Europa, maar op de internationale markt. Kijk naar China: daar wint Duitsland aan exportaandeel, terwijl Frankrijk verliest. Als dit blijft voortduren, kan de monetaire unie niet voortbestaan.
Frankrijk kan daaraan niet ontsnappen, het kan geen positieve stimulus creëren om aan zijn recessie te ontkomen. Want een stimulus kun je slechts op een beperkt aantal manieren creëren. Je kunt een economie aanwakkeren met een externe stimulus, een muntdepreciatie of een mirakel of zo, een revival van de globale economie bijvoorbeeld, maar die zit er momenteel niet in. Een tweede manier is een interne stimulus, door de begrotingspolitiek – want over een monetaire politiek beschik je sinds de euro niet meer. En ten slotte zou je kunnen rekenen op stijgende lonen en een heropleving van de binnenlandse vraag. Maar die drie uitwegen zijn geblokkeerd. De begrotingsweg is geblokkeerd door de soberheidspolitiek; loonsverhogingen zijn overal geblokkeerd door de permanente druk die we steeds voelen, niet alleen in Frankrijk en Italië, maar ook in Oost-Europa. Overal zijn de lonen ’te hoog’, omdat de Duitse te laag zijn. Geen enkele van die landen kan terugkeren naar een normale economische ontwikkeling. Zolang dat duurt, zitten we vast.
Het enige wat zou kunnen gebeuren, is dat er iets verandert in Duitsland. Het zou goed zijn als Duitsland zou ophouden met sparen, als de overheid zou beginnen te investeren in de verwaarloosde infrastructuur, maar zelfs dat zou niet voldoende zijn om de Europese economie te doen herleven; er is altijd nog die gap in competitiviteit van 15 of 20%.
Er is dan de mogelijkheid dat Frankrijk en Italië zouden doen wat Duitsland, Spanje en Portugal gedaan hebben: snijden in de lonen. De Franse president zou dat kunnen doen, zoals hij het deed met zijn recente ‘grote hervorming’, het langer openhouden van de winkels: hij moest daarvoor het Parlement ontwijken, want het Parlement was er tegen. Zo zou hij ook kunnen zeggen: we moeten de lonen verlagen met 10%, en in Italië zou men hetzelfde kunnen doen. Maar het zou stupide zijn dat te doen, want dan maak je kapot wat er nog is aan binnenlandse vraag, denk aan Griekenland. De lonen verminderen is nog erger dan de soberheidspolitiek, want dat resulteert in een dramatische terugloop van het inkomen en een omhoogveren van de werkloosheid. Snijden in de lonen produceert werkloosheid. Ik herhaal het voor dit vakbondspubliek: snijden in de lonen produceert werkloosheid. De arbeidsmarkt is geen aardappelmarkt. Wie de arbeidsmarkt behandelt als een aardappelmarkt is volledig fout. Maar dat is wat iedereen doet. Brussel behandelt de arbeidsmarkt als een aardappelmarkt. Zolang ze dat doen, raken we nooit uit de crisis. Men moet inzien dat het inkomen van de gewone man nodig is om te kunnen groeien. Een expansieve monetaire politiek is goed, muntdepreciatie is goed, maar dat volstaat niet. De man in de straat moet er kunnen op betrouwen dat zijn inkomen volgend jaar met twee of drie procent stijgt. Daar zitten we heel ver vanaf.
Voor Frankrijk en Italië is het dus zeer moeilijk om te ontkomen aan de situatie. Als men knipt in de lonen is dat rampzalig, en wordt Marine Le Pen zeker de volgende president. Knipt men niet in de lonen, dan zal het misschien twee jaar of een verkiezing langer duren alvorens ze president wordt. Wat is dan het alternatief? Het alternatief moet van hier komen, uit Brussel, en het moet zich heel vlug verspreiden naar de andere hoofdsteden. Men moet heel vlug gaan inzien, in de komende maanden, dat niet alleen het soberheidsbeleid fout was – dat ziet nu stilaan iedereen in – maar dat het tegengestelde noodzakelijk is: er is een massieve economische stimulering nodig. En dat kan alleen van de regeringen komen. Nee, ik ben er geen voorstander van dat altijd alles van de regering moet komen, maar in deze omstandigheden, met zo lage inkomensverwachtingen van de gezinnen (behalve voor Duitsland, waar we nu een kleine nominale loonsverhoging van 2,7% hebben, tenminste in de metaalsector) kan de stimulus alleen van de overheid komen. De monetaire politiek beschikt niet langer over instrumenten om te stimuleren. Het is de overheid die naar de kapitaalmarkten moet gaan, het geld opnemen dat daar gratis te krijgen is (in Duitsland is de rente zelfs negatief, en krijgt de overheid geld om leningen op te nemen).
Er is geen uitweg zolang men niet begrepen heeft dat de economie budgettair moet gestimuleerd worden en dat de loonpolitiek moet omgegooid worden. Sorry dat ik het moet zeggen in een vakbondsbijeenkomst: we moeten druk uitoefenen om de lonen te verhogen, er moet politieke druk komen om de lonen te verhogen. Er werd politieke druk uitgeoefend om de lonen te verlagen, welnu, nu moet er politieke druk uitgeoefend worden om ze te verhogen. Dat is ook de enige manier om aan deflatie te ontsnappen, want niets is beter gedocumenteerd dan het verband tussen lonen en inflatie. Als er terug normale inflatie is, is er ook terug een normale monetaire politiek mogelijk.
Alleen als Duitsland deze richting inslaat, kunnen we op een betere toekomst hopen. Ja, Griekenland brengt een sprankel hoop, daar ben ik het met James [Galbraith] eens, maar ik zie nog niet waar een vuurhaard van hoop kan vandaan komen. Podemos biedt misschien een kans, indien SYRIZA kan overleven tot december van dit jaar. Maar er is meer nodig. Er is een bocht van 180° nodig in het economisch beleid.
Ik dank u.
Toegevoegd op 15 april 2015: De toespraak van James Galbraith op dezellfde ETUI-conferentie verscheen vandaag in Nederlandse vertaling op De Wereld Morgen.
[i] Het gaat over de ‘analytische nota’ die door Ronald Janssen besproken wordt in twee recente artikels die u op deze website kunt vinden in Nederlandse vertaling: Over het Europees economisch bestuur en foute analyses, en een vervolg daarop.
[ii] Ter illustratie een grafiek van de inflatie in de vernoemde landen. Het lijkt er meer op dat de inflatie in Duitsland steeds laag was in de besproken periode, dan dat er sprake is van een divergentie. (hm)
[ii] Ter illustratie een grafiek van de ontwikkeling van de nominale loonkost (ULC) tussen 2000 en 2013 in een aantal landen. Let wel: zoals gebruikelijk is bij dit soort grafieken wordt de ULC willekeurig op 100 gesteld op een bepaald tijdstip (hier 2000). Het is dus een vergelijking van de relatieve ontwikkeling van de ULC, niet van de absolute. De grafiek werd overgenomen uit Economonitor, waar men nog andere bedenkingen bij dit soort vergelijkingen kan vinden. (hm)