door Ronald Janssen (*)
verschenen op 16 maart 2015 in Social Europe Journal
Nederlandse vertaling en verklarende noten door Ander Europa
Hoe absurde kapitaalstromen aan het oog worden onttrokken…
Bij de informele Europese Raad van half februari werd een ‘analytische nota’ [i] gepubliceerd over de volgende stappen voor een beter Europees economisch bestuur (‘European economic governance’). Hiermee wordt de discussie terug geopend over een strikte coördinatie van het nationaal economisch beleid in de eurozone. Of om het onverbloemder te stellen: hoe kunnen de Europese autoriteiten de macht krijgen om tussen te komen in het nationaal economisch beleid?
Om de noodzaak van dergelijke overdracht van bevoegdheden te onderstrepen, omschrijft de analytische nota de wortels van de crisis in de eurozone. De nota, geschreven door de vier voorzitters (van de Europese Commissie, de Europese Centrale Bank, de Europese Raad en de Eurogroep [ii] ), doet al het mogelijke om de hoofdoorzaak van de eurocrisis te leggen bij rigide arbeids- en productmarkten [iii]. Indien deze markten meer flexibel waren geweest, dan zou het aanbod hebben kunnen gelijke tred houden met de toenemende vraag, zo gaat het argument. Er zou geen explosie van loonsverhogingen geweest zijn die de competitiviteit van de zogezegde deficitlanden verminderde. En deze landen zouden ook geen stijging van het tekort op hun lopende rekening hebben gezien, en ze zouden dus ook geen schulden hebben moeten aangaan om deze hoogoplopende externe deficits te financieren.
Grafieken van twijfelachtig allooi
Om de argumenten kracht bij te zetten, toont de analytische nota een aantal grafieken die moeten bewijzen dat de arbeidsmarkten in de deficitlanden van de eurozone ‘rigide’ zijn, en dat deze rigiditeit verantwoordelijk is voor de crisis en voor recordniveaus aan werkloosheid. Hieronder een grafiek van de analytische nota, waaruit een sterke correlatie [statistische samenhang] blijkt tussen het niveau van regulering in 2008 van de arbeids- en productmarkt enerzijds, en de verandering van de werkloosheid in de periode 2009-2013, in een staal van 14 leden van de eurozone [iv] .
De boodschap lijkt duidelijk te zijn: starre arbeids- en productmarkten eisen een hoge tol op het gebied van werkloosheid.
Maar klopt dit echt ? Bij nader toezien blijkt er een goede reden te zijn waarom de analytische nota een indicator gebruikt die een combinatie is van de rigiditeit zowel op de arbeidsmarkt als op de productmarkt. Als we kijken naar de specifieke band tussen rigiditeit op de arbeidsmarkt en verandering in de werkloosheid, krijgen we een totaal ander beeld. In de grafiek hieronder hebben we dezelfde 14 landen betrokken.
De sterke band tussen marktrigiditeit en werkloosheid die uit de eerste grafiek naar voor kwam verdwijnt nu en er blijft een nauwelijks waarneembare correlatie over [de trendlijn is bijna horizontaal]. En rond de trendlijn is er heel wat spreiding. Er valt ook iets op dat raadselachtig moet overkomen voor wie de stelling volgt verdedigd in het ‘artikel van de vier voorzitters’. Het raadsel is Duitsland, dat erin slaagde de werkloosheid te doen dalen, terwijl die steeg in Spanje, terwijl nochtans de arbeidsbescherming op een gelijkaardig niveau staat in beide landen. Indien het waar is dat jobbescherming zo nefast is voor de tewerkstelling, waarom daalde de werkloosheid dan aanzienlijk in Duitsland?
Lonen en kapitaalstromen: oorzaak en gevolg mogen niet met elkaar verward worden
Een andere grafiek van de analytische nota (zie hieronder) is zelfs nog twijfelachtiger. Deze suggereert dat een verhoging van de loonkost onmiddellijk vertaald wordt in hogere werkloosheid, zelfs in aanzienlijke mate. Er komt ook uit naar voor dat, wil men de werkloosheid doen dalen, men de lonen moet matigen.
Maar er is iets zeer merkwaardigs met deze grafiek. Om tot die zeer sterke correlatie tussen loonkost en werkloosheid te komen, gebruikt de bovenstaande grafiek twee verschillende tijdsperiodes. Men vergelijkt de verandering in werkloosheid na de financiële crisis met de verhoging in de arbeidskost per eenheid product voor de crisis. Er worden dus appels met peren vergeleken; men vergelijkt de recente evolutie in de werkloosheid met de evolutie in de loonkost een jaar of tien geleden!
Als we de oefening overdoen, maar deze keer met gegevens over de verandering in loonkost per eenheid product en in de werkloosheid voor dezelfde periode, bekomen we een heel ander beeld. De nieuwe grafiek is hieronder weergegeven, en toont nu een sterke negatieve correlatie, geen positieve zoals daarnet. Besparingen in de loonkost gaan nu gepaard met stijgende werkloosheid, terwijl flinke loonsverhogingen hand in hand gaan met dalende werkloosheid. Deze grafiek toont duidelijk aan wat er in werkelijkheid aan de gang is. Het is het verhaal van de mislukte strategie om door interne loondevaluatie het economisch herstel op gang te brengen; er is geen herstel maar recessie. Het is ook het verhaal van de veranderde Duitse koers sinds het begin van de financiële crisis, weg van loonsverlaging en deregulering. In plaats van werknemers te ontslaan, worden ze aan boord gehouden via verkorte arbeidstijd (“Kurzarbeit“), collectieve loononderhandelingen en loonsverhogingen staan er terug op de agenda.
Laat ons nog eens terugkomen op de eerste grafiek van de analytische nota, waarin gegevens van twee verschillende periodes betrokken zijn. Wat hier aan de hand is, is de werking van een derde kracht die als motor dient voor de twee trends, die van stijgende loonkosten 10 jaar geleden, en die van recente verhoging in de werkloosheid. Deze kracht, die niet onder de aandacht wordt gebracht, bestaat uit de kapitaalstromen in de monetaire unie. Gedurende de eerste tien jaren van de muntunie hadden de kernlanden van de eurozone een strategie van competitieve desinflatie [v]. Deze strategie bracht een massale kapitaalstroom op gang, wat leidde tot een boom in de prijzen van de activa en schuldontwikkeling bij andere landen van de eurozone, waarvan de economie oververhit raakte en de inflatie de hoogte inging. Om bij stijgende inflatie de koopkracht te behouden, moesten in die landen de nominale lonen stijgen. Dat verklaart hun aanzienlijke verhoging in de loonkost voor de periode 2001-2009.
Een boom in de schuldontwikkeling en de prijzen van de activa kan echter niet eindeloos blijven duren. Vroeg of laat komt het ogenblik waarop de financiële dynamiek omslaat en de stijgende trend een dalende wordt. Dat ogenblik kwam met de crisis van de euro in 2009. De financiële markten vreesden dat ze reeds te veel kapitaal uitgeleend hadden, en ze hielden op met het exporteren van de overschotten van de kern van de eurozone naar de periferie. Vanaf dat ogenblik werden eurolanden zoals Griekenland, Spanje, Portugal, Ierland en later Italië geconfronteerd met een grote ‘staking van de financiële sector’, terwijl ze terzelfdertijd opgezadeld zaten met een enorme schuldenberg, grotendeels in de private sector. Het gevolg was dat hun economie in elkaar stortte en de werkloosheid torenhoog steeg.
De drijvende kracht achter dit alles is niet een roekeloze stijging van de lonen, maar een irrationele beweging van het kapitaal, dat eerst de economieën ertoe verlokte enorme schulden aan te gaan, om dan plotseling aan de noodrem te trekken waardoor de economie in een diepe recessie verzeilde. Wat zich op het vlak van de lonen afspeelde, was maar een bijproduct; de stijgende lonen waren het gevolg van een massale instroom van kapitaal, niet omgekeerd. Talrijke studies, van het IMF, de Europese Commissie en zelfs van de Europese Centrale Bank zelf, komen tot de conclusie dat de ‘vingerafdruk’ van de externe onevenwichten in de eurozone van financiële aard is, en dat lonen en dalende exportcompetitiviteit er weinig mee te maken hebben.
Besluit
De ‘nota van de vier voorzitters’ wijst eens te meer op het gevaar dat het Europees economisch bestuur gegijzeld wordt door de ‘heersende machten’, die daarmee hun ideologische keuze willen doordrukken ten voordele van een Europa van de ‘vrije markt’.
Op de keper beschouwd komt de analytische nota neer op een nieuwe poging om te verdoezelen dat de financiële stromen vanuit de ‘overschotlanden’ helemaal buiten controle geraakten gedurende de eerste tien jaar van de euro. De nota verschuift de verantwoordelijkheid voor de crisis naar de instellingen op de arbeidsmarkt die de rechten van de werknemers verdedigen. Vakbonden en progressieve politici zouden er goed aan doen om duidelijk nee te zeggen tegen deze foute en vooringenomen benadering.
(*) Ronald Janssen is economisch adviseur werkzaam bij de Europese vakbeweging in Brussel.
[i] Preparing for Next Steps on Better Economic Governance in the Euro Area, Analytical Note, Informal European Council, 12 February 2015, http://ec.europa.eu/priorities/docs/economic-governance-note_en.pdf.
[ii] Dit zijn respectievelijk Jean-Claude Juncker, Mario Draghi, Donald Tusk en Jeroen Dijsselbloem. [Noot van de vertaler]
[iii] Met een ‘rigide’ of starre markt bedoelt men dat de prijs niet of onvoldoende bepaald wordt door het ‘vrije spel van de marktkrachten’; deze worden gehinderd door ‘rigiditeiten’. Een ‘starre arbeidsmarkt’ bijvoorbeeld wordt gehinderd door allerlei reglementering (CAO’s, minimumlonen, ontslagprocedures…); voor de marktideologen moet die markt flexibel zijn. Rigiditeiten in een productmarkt ontstaan bv. door opgelegde maximumprijzen, gereglementeerde prijsverhogingen, etc. [Noot van de vertaler]
[iv] De labels bij de datapunten zijn landencodes: IE voor Ierland, EL voor Griekenland, PT Portugal enzovoort. Zie hier voor een lijst van de codes. [Noot van de vertaler]
[v] Inflatie is de verhoging van het prijsniveau. Desinflatie is het afnemen van de inflatie, bv. een afname van 3% naar 2% van het ene jaar op het andere. De prijzen verhogen nog, maar aan een lager tempo. Wanneer het prijsniveau, waaronder dat van de lonen, minder snel stijgt in één land t.o.v. de buitenwereld, kan men hopen dat zijn exportpositie verbetert; men spreekt van ‘competitieve desinflatie’. [Noot van de vertaler]