door Ronald Janssen (*)
verschenen op 9 april 2013 in Social Europe Journal
Nederlandse vertaling: Ander Europa
Regelingen en overeenkomsten via collectief overleg die de lonen vastklinken aan de inflatie worden door de Europese Centrale Bank (ECB) beschouwd als onverenigbaar met de monetaire unie. Aangezien Cyprus zo een loonindexeringssysteem heeft, COLA genoemd (Cost Of Living Adjustment) zal het niemand verbazen dat de recente reddingslening van 10 miljard euro van de Trojka gepaard ging met de verplichting om het Cypriotisch systeem grondig te hervormen. De belangrijkste bedoeling van de Trojka is dit systeem te verzwakken, om op die manier de nominale en reële loonevolutie naar omlaag te halen.
Een eerste ingreep bestaat erin de frequentie van de aanpassingen te verlagen. De lonen zullen slechts eenmaal per jaar geïndexeerd worden, in plaats van tweemaal. Zo beschikken werkgevers over een langere periode waarin hun verkoopsprijzen stijgen zonder dat de nominale lonen stijgen. Een tweede maatregel is het opzetten van een mechanisme dat voorziet in ‘procedures voor automatische opheffing en afwijking bij tegenvallende economische voorwaarden’. Indien het BBP daalt gedurende het tweede en derde kwartaal van een jaar, zal de indexering die normaal voorzien is het volgende jaar niet uitgevoerd worden. Ten derde wordt er overgeschakeld van volledige naar gedeeltelijke indexering, waarbij de lonen slechts tot 50% aangepast worden aan de stijgende prijzen.
De Trojka nodigt bovendien de sociale partners in de private sector uit om een driepartijenakkoord te sluiten over de toepassing van het hervormd systeem. Aangezien reeds vastgelegd werd wat het resultaat moet zijn van een dergelijke hervorming, is dit niet meer dan lippendienst bewijzen aan het principe van respect voor de sociale dialoog en de autonomie van het collectief overleg. En om er absoluut zeker van te zijn dat de Cypriotische vakbonden de boodschap goed begrepen hebben, voegt de Trojka eraan toe dat loonindexering ‘niet verondersteld wordt toegepast te worden in de private sector vóór 2014, terwijl die opgeheven wordt in de komende drie jaar in de openbare sector.’
Aangezien deze hervorming gecombineerd wordt met andere elementen van het Cypriotisch structurele aanpassingsprogramma (bevriezing van de loonstijgingen in de openbare sector, vergrendeling van het minimumloon, verhoging van de BTW en een verhoging van op zijn minst 17% van de bijdragen voor openbare diensten) is het duidelijk dat de loontrekkenden in Cyprus er ernstig zullen op achteruitgaan op het gebied van werk-en levensvoorwaarden.
Maar de tussenkomst van de Trojka-looninterventie in Cyprus zal ook gevolgen hebben voor andere landen die gelijkaardige loonindexeringssystemen hebben.
In Spanje hebben de vakbonden de indexeringsclausules in collectieve arbeidsovereenkomsten reeds in 2010 opgeheven, en ze zitten nu in een zogenoemd geleidelijk de- indexeringsproces (waarbij bijvoorbeeld in verschillende bedrijfsonderhandelingen de indexering werd vervangen door een productiviteitclausule). Indexering staat nog overeind in België, Luxemburg en Malta. Alhoewel deze lidstaten voor het ogenblik niet verwikkeld zijn in hevige tribulaties met de financiële markten, en bijgevolg niet onderworpen zijn aan een trojkaprogramma, oefent de Commissie in haar specifieke landenaanbevelingen druk uit om deze indexeringssystemen te hervormen. Hervormingen die nu opgedrongen worden in Cyprus kunnen als nieuwe benchmark gebruikt worden, waardoor de reeds bestaande beleidsaanbevelingen van de Commissie voor deze drie economieën nog stringenter worden.
We moeten hierbij onderstrepen dat loonindexeringssystemen niet alleen een goede basis vormen om aan alle werknemers een eerlijk deel in de vooruitgang van de economie te bieden, maar dat ze van nature ook geen obstakel vormen voor het goed functioneren van een eenheidsmunt. Zo kan bij een systeem waarbij loonindexering een onderdeel vormt van gecoördineerd loonoverleg, de doelstelling van de ECB voor prijsstabiliteit op een expliciete en efficiënte manier in rekening gebracht worden. En de loonaanpassingen kunnen dan op een rechtvaardiger manier over iedereen verdeeld worden, waarbij de indexering borg staat voor het behoud van de koopkracht van alle werknemers, terwijl het de bedrijven en sectoren zijn die anders (hogere) reële loonstijgingen zouden hebben gekend nu de last dragen van de disinflatie.
België is een goed voorbeeld. Niettegenstaande, of beter gezegd, dankzij het feit dat België inderdaad zowel een loonindexeringssysteem heeft als een gecoördineerd systeem voor loonoverleg, was de loonontwikkeling voorbeeldig gedurende het eerste decennium van de eenheidsmunt. Net zoals in Frankrijk (zie de grafiek) volgde de evolutie van de loonkost per eenheid product heel nauw de 2% lijn, de lijn die door de ECB wordt nagestreefd (‘een inflatie lager dan maar dicht bij 2%’). Als er iets verkeerd is met de grafiek hieronder ligt dat niet aan België of Frankrijk die te hoge loonsverhogingen zouden hebben ten gevolge van hun systeem van loonvorming, maar aan Duitsland, waar de lonen gedurende vele jaren werden platgedrukt. De kwestie is dus niet de loonvorming te herzien in België met zijn indexering of in Frankrijk met zijn wettelijk opgelegde minimumlonen; waar het op aankomt is dat het Duits collectief loonoverleg wordt versterkt. Is het dan zo moeilijk voor organisaties zoals de ECB, het IMF en DG ECFIN [i] om dit te begrijpen?
Globale stijging van de loonkost per eenheid product sinds 1999
(*) Ronald Janssen is economisch adviseur werkzaam bij de Europese vakbeweging in Brussel.
[i] DG ECFIN is het ‘ministerie van economie en financiën’ van de Europese Commissie, met aan het hoofd de Finse commissaris Olli Rehn. [Noot van de vertaler]