27 november 2014 – In een eerder kort bericht maakten we reeds melding van de nieuwste goocheltruuk van de kersverse voorzitter van de Europese commissie Jean-Claude Juncker, die 21 miljard euro overheidsgeld omtovert in een Europees Fonds voor Strategische Investeringen (EFSI) van meer dan 300 miljard.
Je kan op dit initiatief twee fundamentele krtieken hebben.
Ten eerste is er geen sprake van een samenhangend plan dat vertrekt van de noden in Europa. Integendeel, de regeringen gestuurd door geïnteresseerde bedrijven kunnen losse projecten indienen: een brug hier, een windmolen daar, een scholingsproject ginderachter… De enige leidraad lijkt te zijn dat een bepaald aandeel van de globale pot moet gaan naar lange termijninvesteringen, een ander deel naar kleine en middelgrote bedrijven, en dat elke investering de concurrentiekracht van Europa moet versterken. Je kan gif nemen op wat er gaat gebeuren: lidstaten gaan vechten voor een deel van de buit, dat dan ten goede komt aan de bedrijven die in de betrokken lidstaat de beste contacten hebben. Het motto van de Commissie lijkt te zijn: waar geïnvesteerd wordt doet er niet echt toe, als er maar geld in de economie wordt gepompt.
Een tweede fundamentele kritiek is dat het nieuwe investeringsfonds geen koerswijziging van de EU aankondigt, maar integendeel dient om de huidige koers te legitimeren. Juncker zei het uitdrukkelijk bij de verdediging van zijn plan voor het Europees Parlement: het nieuwe investeringsfonds vormt een derde poot voor een beleid waarvan de twee andere poten zijn: de “structuurhervormingen” (de neoliberale omvorming van de samenleving) en het beheersen van de overheidsschuld (het soberheidsbeleid). Met andere woorden, de functie van het plan is te antwoorden op de groeiende kritiek op het falende beleid met “we doen toch iets”, om zo het falende beleid te kunnen verder zetten.
Nu valt op dat dit soort kritieken in Europese kringen, of in de media, amper te horen is. Daar hoort men enkel twijfels of het wel gaat lukken, en detailkritieken (bijvoorbeeld “de rating van de Europese Investeringsbank dreigt eronder te lijden”).
Erger: de liberalen en de sociaal-democraten proberen zich op te werpen als betere goochelaars dan Juncker.
De leider van de liberale fractie Guy Verhofstadt verdedigde een plan van 700 miljard, gevoed door obligatieleningen uitgeschreven door de Europese Investeringsbank en gewaarborgd door de lidstaten. Volgend jaar zou er volgens de liberaal al 200 miljard op tafel moeten komen, en de besparing die dit voor de lidstaten betekent omdat zij zelf deze investeringen niet meer moeten financieren moeten zij dan omzetten in belastingverlagingen voor de burgers, die zo meer gaan consumeren. Zo financiert Verhofstadt een belastingverlaging in de lidstaten via via met Europese leningen, maar dank zij deze hocus pocus pats respecteert hij toch de begrotingsregels die Europa oplegt aan de lidstaten.
De sociaaldemocraten toverden zelfs 800 miljard uit hun hoge hoed. De lidstaten leggen 100 miljard op tafel, en met soortgelijke truuks als die van Juncker wordt dit 400 miljard. De 100 miljard die de lidstaten moeten ophoesten zouden niet meetellen voor de berekening van overheidstekort en -schuld bij de toepassing van het groei- en stabiliteitspact. Waarom allerlei andere investeringen dan wel meetellen is niet duidelijk, behalve dan dat ook de sociaaldemocraten het lopend Europees beleid niet fundamenteel in vraag willen stellen, maar enkel bijsturen in de marges door boekhoudkundig gepruts. Door daarnaast beroep te doen op reserves van het Europees Stabiliteitsmechanisme (ESM) en te putten uit de winsten van de Europese Investeringsbank komt de sociaaldemocratische rekensom op 800 miljard. Maar nieuw geld is dit natuurlijk niet. (fs)