door Ronald Janssen (*)
verschenen op 19 augustus 2013 in Social Europe Journal
Voor Ander Europa in het Nederlands vertaald door Helmut Van Poelvoorde
Het ene sprookje over consumentenvertrouwen verdwijnt…
In zijn laatste verslag over de Spaanse economie zet het IMF een grote stap achteruit in het aanbevelen van een strenge begrotingsconsolidatie. Gealarmeerd door de rampzalige gevolgen die een restrictief begrotingsbeleid heeft op de groei (en misschien ook geïnspireerd door alle door zijn eigen onderzoeksafdeling gepubliceerde artikels waarin wordt geopperd dat de multiplicatoreffecten veel groter zijn dan aanvankelijk werd aangenomen [1]), is het IMF nu van mening dat de ‘consolidatie dient verdergezet te worden, maar dat ze zo geleidelijk en groeivriendelijk als mogelijk dient te zijn’. Daarom steunt het IMF de nieuwe strategie van de Spaanse regering om zich eerder op structurele begrotingsevenwichten in de plaats van op huidige tekorten te richten. Het IMF is eveneens tevreden dat Spanje de periode voor het aanpassen van de begroting over de volgende vijf jaar, tot in 2018, wil spreiden, waardoor de jaarlijkse op de begroting te realiseren bezuinigingen tot 0,7% van het BBP beperkt worden.
In feite neemt het IMF een nog sterker standpunt in door te stellen dat, indien de groei teleurstelt, niet alleen de nominale maar ook de structurele deficitdoelstellingen versoepeld zouden moeten worden.
Het idee dat bezuinigingen op de begroting via het herstel van het vertrouwen in de houdbaarheid van de overheidsfinanciën, tot gevolg hebben dat economische actoren meer zullen besteden en dat dit zou leiden tot een globaal herstel van de economie, is duidelijk van tafel. Paul Krugman hekelde in zijn blogs systematisch dit idee van begrotingsbezuinigingen als motor voor economische groei en bestempelde het als geloven in een ‘sprookje over consumentenvertrouwen’.
… terwijl er een nieuw sprookje aankomt
Tezelfdertijd richt het IMF zijn pijlen op een nieuw doel. Met een werkloosheidscijfer waarvan geraamd wordt dat het tot in 2018 boven de 25% blijft (!), roept het IMF op tot bijkomende arbeidsmarkthervormingen, waarbij een gebrek aan soepelheid wordt aangeklaagd dat voor gevolg heeft dat aanpassingen eerder gebeuren op het vlak van de werkgelegenheid dan op het gebied van de lonen. Bovenaan het verlanglijstje van het IMF staan een volledig gedecentraliseerd systeem van collectieve onderhandelingen, verdere liberalisering van opt-outs, afschaffing van de indexering van de lonen en het komaf maken met de geldigheid van collectieve arbeidsovereenkomsten wanneer ze verstreken zijn.
Maar zelfs wanneer deze hervormingen doorgevoerd worden, vreest het IMF dat lonen en aanwervingen nog steeds maar met mondjesmaat zullen volgen. Het is op dit punt dat het IMF-verslag met het verrassende voorstel komt voor een ‘overeenkomst over lonen en prijzen’. Het IMF nodigt vakbonden en werkgevers uit om tot een soort van ‘grote overeenkomst’ te komen waarbij werkgevers er zich toe verbinden om het personeelsbestand in aanzienlijke mate uit te breiden in ruil voor het akkoord van vakbonden met loonsverlagingen. Hierdoor zou het proces van loonaanpassing versneld worden. Dit voorstel wordt verder door het IMF doorgelicht aan de hand van een econometrische simulatie met een daling van de nominale lonen met 10% gespreid over twee jaar (de 10% is, zoals het IMF dat aanduidt, voor ‘illustratieve doeleinden’). Volgens deze simulatie zou het BBP 5% boven het referentiescenario uitkomen, tewerkstelling 7% boven het referentiescenario, de werkloosheid zou tegen 2016 met 6-7 procentpunten moeten dalen en prijsniveaus zouden na twee jaar 4 tot 5% lager zijn.
Het verslag van het IMF licht deze resultaten (gedeeltelijk) toe door te stellen dat werknemers, wanneer ze met een aanzienlijke loondaling op maandbasis geconfronteerd worden, ze tezelfdertijd het risico voor het verlies van hun job minder groot zullen inschatten, of anderszins, ze meer kans zullen maken om een nieuwe job te vinden (zie pagina 12 van het IMF-verslag). Het effect van een groter consumentenvertrouwen en vertrouwen van werknemers zou dan (in grote mate) het effect van lagere lonen goedmaken. Het nettoresultaat zou dan ook meer en niet minder private consumptie zijn. De bedrijfswereld zou op haar beurt reageren door nieuwe investeringen. Op deze manier zou een herstel in beweging gezet worden dat niet enkel op export, maar ook op binnenlandse vraag gestoeld is.
Wat we hier in feite zien is nog maar eens een verhaal over ‘vertrouwen’, dat verdacht goed lijkt op dat andere sprookje over een restrictief begrotingsbeleid dat leidt tot groei. In beide gevallen wordt er gesuggereerd dat meer vertrouwen ertoe zal leiden dat huishoudens meer (en niet minder) besteden, zelfs met het kortwieken van sociale uitkeringen, openbare diensten of lonen.
‘Deflatie van de balans’ versus ‘Vertrouwen’
Waarom werkte het sprookje van ‘een restrictief begrotingsbeleid dat leidt tot groei‘ niet? De reden hiervoor is dat men andere factoren en mechanismen, die een zeer belangrijke rol spelen, negeert. Zelfs al zouden huishoudens als rationele economische actoren handelen door ergens in de toekomst op een verminderde belastingdruk te anticiperen, dan nog zullen ze niet méér besteden als ze weinig liquide middelen hebben, met een overdreven schuld opgezadeld zijn en banken de kredietkraan dichtdraaien. Vertrouwenseffecten bestaan in deze omstandigheden enkel op papier en in de hoofden van het IMF en van de Europese Commissie, en niet in de economische realiteit. Zoals we de voorbije jaren gezien hebben, draaien de zaken dan volledig anders uit: in de plaats van het vertrouwen te herstellen, gaf het restrictieve begrotingsbeleid net verder een deuk in het vertrouwen door de angst van werknemers voor hun inkomen, sociale uitkeringen en jobs net aan te wakkeren. Hierdoor kwam de economie verder in een neerwaartse spiraal, in de plaats van ze te toen heropleven.
Met deze oproep voor loonsverlagingen maakt het IMF dezelfde fout. Men beroept zich op ‘vertrouwenseffecten’, maar de ruimere context van de reële situatie waarin Spanje zich bevindt, wordt eenvoudigweg over het hoofd gezien.
Deflatie van de balans van de bedrijfssector
Laten we eerst een blik werpen op de bedrijfsschulden in Spanje. Met bijna 200% van het BBP, zijn die extreem hoog. Bedrijven, en dan vooral KMO’s, worden nu met een verschrikkelijke kredietschaarste geconfronteerd. Daarom geeft het management de absolute voorrang aan het vinden van geld om zo snel als mogelijk van deze hoge schuldenlast af te komen. Dit impliceert dat het management met de opbrengsten van een algemene nominale loonsverlaging van 10% niet bij voorrang de prijsniveaus zal verlagen of nieuwe investeringsprojecten zal financieren, maar van deze aanzienlijke en structurele meevaller gebruik zal maken om schulden terug te betalen. Dit feit maakt onmiddellijk brandhout van de IMF-simulatie die op de veronderstelling gestoeld is dat de bedrijfswereld zou overgaan tot het verlagen van de prijzen met 5%. Wanneer werknemers 10% van hun nominale loon opgeven, worden ze niet geconfronteerd met een reële loonsverlaging van 5% zoals het IMF suggereert, maar wel met een verlaging in koopkracht van hun lonen met bijna 10%. Bijgevolg zal de negatieve impact op de consumentenvraag die rechtstreeks uit de daling van het inkomen voortvloeit, bijna tweemaal zo groot zijn als het IMF in zijn simulatie aanneemt. Zoals eerder gezegd, zullen de reële uurlonen met bijna 10% dalen en niet 5%, waardoor het bijzonder onwaarschijnlijk wordt dat om het even welk ‘vertrouwenseffect’ (als zo een effect in de eerste plaats al zou optreden) krachtig genoeg zou zijn om dit te compenseren.
Het netto negatief effect op huishoudelijke consumptie zal dan ook nadelige effecten voor de investeringen hebben: het bedrijfsleven zal, in reactie op een tegenvallende consumptievraag en ondanks hogere winstmarges, de investeringsbestedingen naar beneden toe bijstellen.
Deze strategie van het bedrijfsleven om met de inspanningen voor loonmatiging winsten een duwtje in de rug te geven, is in Spanje al een aantal jaren aan de gang. Sinds 2009-2010 werden dalende nominale loonkosten per eenheid product systematisch in zeer sterk groeiende winstmarges omgezet (zie grafiek hieronder, de zwarte stippellijn vertoont een enorme winstexplosie in Spanje) en niet in lagere prijzen of hogere investeringen. Gezien de nog steeds voortdurende kredietstop is er geen reden om te verwachten dat het Spaanse bedrijfsleven ineens op een andere wijze zou reageren, zelfs al zouden, voor het zich aanmeten van een meer ‘sociaal gezicht’, werkgevers er zich formeel toe verbinden om de prijzen te drukken en aanvullend de tewerkstelling te vergroten.
Bruto winstmarge – Niet-financiële bedrijven
Huishoudbalans
Maar er is meer. Net zoals de bedrijfssector gaan ook de Spaanse gezinnen onder zware schulden gebukt, waarbij ze tegen een schuldquote van bijna 140% van het beschikbare inkomen aankijken. Dus zelfs als Spaanse werknemers aanvankelijk er meer vertrouwen in krijgen dat ze hun jobs zullen behouden, zullen ze tezelfdertijd beginnen nadenken over hoe bestaande schuldverplichtingen na te komen met lonen die 10% gedaald zijn.
Het IMF en andere organisaties varen steeds maar weer uit tegen een niet-flexiebele arbeidsmarkt, maar ze negeren anderzijds wel het gebrek aan soepelheid in verband met nominale schuld. Nominale schuld daalt niet wanneer nominale lonen dalen.
Het resultaat hiervan is dubbel: ofwel proberen gezinnen hun nominale schuldverplichtingen met een lager loon te voldoen door zelfs nog minder te consumeren. In dit geval diept de recessie verder uit. Een andere mogelijkheid is dat gezinnen hun aflossingen van hun leningen niet meer verrichten met als gevolg een nieuwe klap voor de balansen van de banken. In dit geval diept de recessie ook verder uit omdat banken op de verslechtering van hun balans reageren door de toegang tot krediet zelfs nog meer te beperken.
Hou de volgende paar maanden Spanje in het oog
Allemaal goed en wel dat het IMF klaarblijkelijk nieuwe voorstellen over een ‘sociaal pact’ lanceert en deze voorstellen met modelsimulaties ondersteunt waarbij aanzienlijk meer jobs beloofd worden. Een grondige analyse toont echter aan dat de IMF-simulatie, net zoals dat het geval was met het sprookje over begrotingsinkrimping die leidt tot groei, gestoeld is op wilde en onwaarschijnlijke verhalen over het herstel van vertrouwen, terwijl tezelfdertijd de factoren en mechanismen (schuldenlast en schuldafbouw) die er echt toe doen ontkend worden.
We mogen tegelijkertijd niet over het hoofd zien dat de echte beleidsagenda van het IMF en van andere organisaties de verdere deregulering van de arbeidsmarkt en interne loondevaluatie omvat. Het IMF en anderen willen gewoon in Spanje doen waarin ze in Griekenland reeds geslaagd zijn: diep snijden in nominale lonen waardoor de nominale loonkosten per eenheid product sterk dalen. De grafiek hieronder (gebaseerd op de lentevoorspelling van de Commissie) toont aan dat de Griekse werknemers de Duitse werknemers nu aan het verslaan zijn als het gaat om hun inspanningen om loonkosten te drukken (!). De stijging van 1999 tot 2014 in loonkosten per eenheid product is nu lager in Griekenland in vergelijking met Duitsland. De dwepers met loonkostcompetitiviteit zouden nu moeten erkennen dat Griekenland en niet Duitsland als ‘über-competitive’ moet beschouwd worden.
Hoewel Spanje zijn loonkostencurve ook het hoekje heeft zien omgaan, was de daling in loonkosten per eenheid product niet zo dramatisch als in Griekenland. Wanneer het IMF aandringt op structurele hervormingen en daarenboven een lans breekt voor een pact om de loondaling vrijwillig aan te jagen, dan is dit met de bedoeling om dezelfde soort van loonkostneergang te bereiken zoals in het geval van Griekenland.
Tijdens de komende maanden zou het wel eens tot een krachtmeting kunnen komen wanneer DG ECOFIN [2] beslist om de nieuwe macht die haar door de nieuwe procedure rond buitensporige macro-economische onevenwichten werd toegekend, te gebruiken om een agenda met hervormingen voor deregulering aan Spanje op te leggen. Zo werd Spanje samen met Slovenië recent door de ECOFIN-raad [3] als een staat met ‘buitensporig onevenwicht’ aangemerkt. Lidstaten in een dergelijke positie worden gedwongen om de aanbevelingen van de Commissie te implementeren tenzij een gekwalificeerde meerderheid binnen de ECOFIN-raad het anders beslist.
Evolutie van loonkosten per eenheid product sinds 1999 (in %)
(*) Ronald Janssen is economisch adviseur werkzaam bij de Europese vakbeweging in Brussel.
[1] De begrotingsmultiplicator (fiscal multiplier) geeft aan met hoeveel procent de waarde van de economische productie (het BBP) daalt als men het overheidstekort (deficit) met één procent vermindert. Het IMF en andere economische voorspellers gingen tot voor kort uit van een multiplicator van rond de 0.50; dit moest voor tamelijk geruststellend doorgaan voor de promotoren van het Europees soberheidsbeleid. Immers, een besnoeiing van bv. 2 miljard € in de begroting zal volgens de voorspelling “slechts” voor een vermindering van 1 miljard € van het BBP zorgen. Recent kwamen de IMF-economisten tot de bevinding dat deze multiplicator heel wat groter is, “eerder 0.90 à 1.70″. Als de multiplicator 1.70 is, zal een besnoeiing in de begroting van 2 miljard niet een vermindering van het BBP met 1 miljard, maar met 3.4 miljard voor gevolg hebben. [NvdR]
[2] DG Ecofin is een administratie van de Europese Commissie (commissaris Olli Rehn), het Europees ‘ministerie van economische en financiële zaken’. [NvdR]
[3] De ECOFIN-raad bestaat uit de ministers van economie/financiën van de lidstaten. [NvdR]