door Guus Geurts, 2008
[Dit is een tekst uit de brochure Wat Europa werkelijk doet – een kritisch boekje over de EU]
Bij de oprichting van de Europese Economische Gemeenschap vormde het landbouwbeleid een belangrijke pijler. De doelstellingen van het beleid werden in 1957 in het Verdrag van Rome vastgelegd: het bevorderen van de productiviteit in de landbouw; het verzekeren van een redelijke levensstandaard van de landbouwbevolking; het stabiliseren van de landbouwmarkten; het veiligstellen van de voedselvoorziening en het verzekeren van redelijke prijzen voor consumenten.
Om deze doelstellingen te bereiken werden een aantal instrumenten ingezet. Op de eerste plaats was dit marktbescherming: Europese boeren en tuinders werden beschermd tegen goedkopere producten van buiten de EU door importheffingen. Daarnaast werd de landbouw financieel ondersteund om de productiviteit te verhogen.Voor de sectoren melkveehouderij, akkerbouw en rundveehouderij werden extra maatregelen genomen. Boeren kregen hier een gegarandeerde kostendekkende prijs. Wat er meer geproduceerd werd dan nodig was voor de Europese markt, werd tijdelijk opgeslagen of met exportsubsidies op de wereldmarkt verkocht. Binnen de GATT – de wereldovereenkomst voor handel en tarieven afgesloten in 1948, een voorloper van de WTO – was deze bescherming en ondersteuning van de landbouw toegestaan. De GATT stond echter niet toe markten in het buitenland te verstoren middels exportsubsidies.
Melkplassen en boterbergen
De doelstellingen van het Europese beleid werden na een aantal jaren ruimschoots behaald en op een gegeven moment produceerden de boeren veel meer dan de Europese consumenten konden opmaken, met als gevolg de zogenaamde melkplassen, boterbergen en volle graanschuren. De prijzen waren kostendekkend, maar er werd onvoldoende gedaan aan de beheersing van het aanbod. Het was voor boeren voordelig om te produceren, of er nu een markt voor was of niet. Daarnaast nam de import van eiwithoudend veevoer toe. Dit als gevolg van de verlaging van de importheffingen op soja onder druk van de VS. Vanaf die tijd wordt op grote schaal soja geïmporteerd, waardoor de EU niet meer zelfvoorzienend is in haar voedselproductie.
De Europese overschotten werden tot de landbouwhervormingen in 1992 vooral met exportsubsidies op de wereldmarkt afgezet. Een exportsubsidie overbrugt hierbij het verschil tussen de hoge interne EU-prijs en de (over het algemeen) lagere wereldmarktprijs. Om het budget voor deze subsidies niet helemaal uit de hand te laten lopen, werd voor suiker (jaren zestig) en zuivel (1984) de productie meer in overeenstemming gebracht met de consumptie. Er werden productiequota’s verdeeld per boer en per lidstaat, op basis van historische productiecijfers. De boeren bleven zo een kostendekkende prijs ontvangen.
De quota werden echter bewust te hoog vastgesteld. De verwerkende industrie en handel profiteerden hiervan, zij verdienden extra door de export naar landen buiten Europa. De verliezers waren de boeren in ontwikkelingslanden die van hun lokale markt werden verdrongen met Europees belastinggeld. Dat kwam mede omdat deze landen onder druk van structurele aanpassingsprogramma´s van de Wereldbank en het IMF vanaf de jaren tachtig gedwongen werden hun importheffingen te verlagen. Tevens moesten overheden bezuinigen op hun ondersteuning aan de landbouw en werden de ontwikkelingslanden onder druk gezet om zich vooral op export te richten.
Het gevolg was dat landen als Indonesië, de Filippijnen en Kenia netto-importeurs van voedsel werden, terwijl ze daarvoor netto voedsel exporteerden. Dit beleid ging dus ten koste van de eigen voedselzekerheid en de bestaanszekerheid van boeren en hun gezinnen in ontwikkelingslanden. Ook liepen overheden inkomsten uit importbelastingen mis.
Neoliberale landbouwhervormingen
Sinds de jaren negentig krijgt ook de EU te maken met neoliberaal beleid, vooral in de aanloop naar de oprichting van de WTO (Wereld Handelsorganisatie) in 1995. Toen werd landbouw namelijk onderdeel van de afspraken, middels het Agreement on Agriculture. Dit voorzag in het stapsgewijs verlagen van ‘handelsverstorende’ subsidies én het verlagen van importheffingen.
De architecten van dit vrijhandelsbeleid waren de VS en Europa. Dit onder grote invloed van de multinationale bedrijven die actief zijn in de toelevering, handel en verwerking van agrarische producten. Zij kregen de mogelijkheid goedkoop landbouwproducten in te kopen binnen en buiten de EU, en werden tegelijkertijd in staat gesteld met hun producten binnen te blijven dringen op lokale markten in ontwikkelingslanden.
Exportsubsidies werden omgezet in inkomenssubsidies, omdat deze wél worden toegestaan zolang ze niet handelsverstorend zijn. De gegarandeerde prijzen die de Europese boeren voor hun producten kregen werden verlaagd en kwamen dichter bij de wereldmarktprijs te liggen. Hierdoor waren er minder exportsubsidies nodig. Ter compensatie kregen de boeren een inkomenssubsidie. Doordat de compensatie niet volledig was, daalden de inkomens van de boeren. Het probleem van overproductie werd echter niet aangepakt.
Dit nieuwe beleid werd door de EU gepropageerd als een vermindering van de Europese subsidies en als gunstig voor de ontwikkelingslanden, voor milieu, natuur en landschap. Het tegendeel was echter waar. Het totale budget voor (handelsverstorende) subsidies steeg zelfs, de dumping in ontwikkelingslanden ging door, en Europese boeren konden door lagere inkomens juist minder rekening houden met natuur, milieu en landschap.
Door deze hervormingen produceren de meeste boeren de laatste jaren onder de kostprijs. (De huidige hogere prijzen brengen verlichting in bepaalde sectoren, maar niemand weet voor hoe lang.) De verwachting is dan ook dat er in 2015 in Nederland zo´n 20.000 bedrijven minder zullen zijn dan in 2005, dit is een daling van 25% van de bedrijven.
Dit probleem doet zich in grotere mate voor binnen de 12 landen die sinds 2005 toetraden tot de EU. Net zoals bij eerdere toetreders, wordt in een beperkt aantal jaren een zelfvoorzienend en redelijk duurzaam landbouwsysteem om zeep geholpen.
Doha-ontwikkelingsronde.
Sinds 2002 wordt in de WTO onderhandeld binnen de zogenaamde Doha-ontwikkelingsronde. De voorstellen die daar voorliggen zouden vooral ten goede komen aan ontwikkelingslanden. In werkelijkheid wil vooral het Europese multinationale bedrijfsleven meer markttoegang voor haar industriële producten en diensten in andere landen. De EU is bereid haar marktbescherming binnen de landbouw af te bouwen. Braziliaanse onderhandelaars – ingegeven door de belangen van de Braziliaanse grootgrondbezitters – en Amerikaanse multinationals in de handel van landbouwproducten willen meer markttoegang tot de Europese markt. Het is duidelijk dat dit ten koste zal gaan van gezinsbedrijven in de landbouw en kleinere bedrijven in de industrie en dienstensector.
In de onderhandelingen worden de ontwikkelingslanden tegen elkaar uitgespeeld. Sommige grote ontwikkelingslanden als China, Brazilië en India zien kansen op een vrije wereldmarkt voor bepaalde sectoren. De voormalige Europese koloniën in Azië, het Caribische gebied en de Stille Oceaan (de ACP-landen) dreigen de gunstige toegang van hun producten met hoge prijzen tot de EU te verliezen. Andere landen (zoals de G33) willen vooral hun landbouw beschermen omdat ze de concurrentie op de wereldmarkt niet aankunnen. Maar juist op gebied van de afbouw van tarieven binnen landbouw (en industrie) wil de WTO verregaande afspraken maken. Daarbij streeft de EU tot betere toegang tot de markten van ontwikkelingslanden via regionale vrijhandelsverdragen, zoals de Economic Partnership Agreements met ACP-landen. Hierbinnen wil men zelfs verder gaan dan de WTO.
Health Check
In de EU zal de komende jaren worden beslist over verdere hervormingen van het landbouwbeleid. Deze zijn natuurlijk afhankelijk van de uitkomst én inzet in de WTO-besprekingen. In 2008 staat de zogenaamde Health Check van het huidige Europese landbouwbeleid op het programma. Dit is de evaluatie van het huidige beleidsprogramma dat in 2013 afloopt. De inzet van de Europese Commissie is de inkomenssubsidies te behouden en deze om te vormen tot een vaste hectaretoeslag. Ook wil men productiebeheersing zoveel mogelijk loslaten, zoals de melkquotering en de verplichte braaklegging. Dit ondanks de effectiviteit hiervan in het verleden. Boerenorganisaties als de Nederlandse Melkveehouders Vakbond willen deze dan ook behouden. De agribusiness wil echter vooral profiteren van de kansen voor export op de wereldmarkt.
Daarnaast heeft de Commissie de biobrandstoffenrichtlijn afgekondigd, waarin staat dat in 2010 5,75% en in 2020 10% van alle transportbrandstoffen biobrandstof moet zijn. Deze richtlijn zal het beslag op schaarse hulpbronnen in ontwikkelingslanden – die al hoog is door export van veevoer, soja- en palmolie en hout – alleen maar verhogen. Dus aan zowel de afhankelijkheid van schaarse hulpbronnen in het Zuiden als aan het veroveren van exportmarkten wordt geen einde gemaakt. In beide gevallen zijn boeren in Noord en Zuid die voedsel voor de eigen markten willen produceren het slachtoffer.
De hogere prijzen voor bepaalde landbouwproducten sinds eind 2007 zouden geen reden moeten zijn om door te gaan met liberalisering en met het afschaffen van marktregulering. Het vergt juist meer regulering om te zorgen dat de productie van biobrandstoffen en veevoer die uiteindelijk ten goede komt aan de rijksten, niet ten koste gaat van voedselzekerheid van de armsten.
De Health Check had een uitgelezen mogelijkheid kunnen zijn om stappen vooruit te zetten door Europees landbouwbeleid, voedselzekerheid, energie- en klimaatbeleid en de belangen van ontwikkelingslanden te integreren. Dan zou de door de internationale boerenbeweging Via Campesina gepropageerde voedselsoevereiniteit leidend moeten worden binnen het internationale landbouwbeleid. Productie en consumptie van voedsel zouden dan zoveel mogelijk regionaal (bijvoorbeeld de EU of (delen van) Afrika als regio) op elkaar moeten worden afgestemd. Boeren zouden dan weer de kans krijgen hun bevolking te voeden op een eerlijke en milieuvriendelijke manier voor een kostendekkende prijs.
De Europese Commissie koos er echter voor de liberaliseringskoers verder voort te zetten. De zeer fluctuerende wereldmarktprijzen worden daarmee steeds meer leidend binnen de landbouw. Niet alleen in ontwikkelingslanden maar ook in Europa kan dit tot zeer grote problemen met voedselzekerheid leiden, zeker als de klimaatverandering doorzet. De breuk met de oorspronkelijke doelstellingen is daarmee compleet.
——————————————————————————————————————————————
Guus Geurts is milieukundige en publicist en namens XminY Solidariteitsfonds betrokken bij Platform Aarde Boer Consument en het project regionalisering van Vóór de Verandering.
Voor meer informatie: zie o.a. Liberalisering in de landbouw, een heilloze weg!, en andere artikelen op www.guusgeurts.nl en www.aardeboerconsument.nl