door H. Michiel, 2 oktober 2016
Op 19 en 20 november is er in Kopenhagen een bijeenkomst van “Plan B”, en in de marge ervan ook een bijeenkomst van het Lexit-netwerk. Ander Europa redacteur Frank Slegers en ikzelf gaan daar ons oor te luisteren leggen. Zelf heb ik de Lexit-verklaring ondertekend, en als bijdrage tot het debat schreef ik mijn bedenkingen neer over het belang in dit kader van Stiglitz’ recente boek over de euro. U vindt hierbij de Nederlandse versie ervan. Deze bedenkingen gaf ik ook reeds in een meer beknopte vorm in mijn voorstelling van Stiglitz’ boek.
Linkse critici zullen het niet moeilijk hebben om aan te tonen dat Stiglitz een ‘gewone’ neo-keynesiaan is, wiens denken niet erg afwijkt van de mainstream economische theorie. Hij maakt er bv. geen geheim van dat hij gelooft in ‘inclusief kapitalisme’. Wanneer hij het heeft over volledige tewerkstelling, is het in de betekenis van de NAIRU, wat erop neerkomt dat een sociale nood ondergeschikt wordt gemaakt aan een macro-economisch model. Hij is voorstander van markten voor emissierechten (weliswaar met een voldoende hoge prijs per ton koolstof) en bij het formuleren van macro-economische voorstellen wil hij erop letten dat de marktwerking zo weinig mogelijk verstoord wordt. Zijn kritiek op de Trojka betreft het beleid ervan; de legitimiteit wordt in het boek niet echt in vraag gesteld. Hij stelt de neoliberale principes die ten grondslag liggen aan de euro in de eerste plaats voor als een soort denkfout, een weerspiegeling van de ideologie ten tijde van de constructie van de euro (alhoewel hij niet uitsluit dat een politieke agenda ‘een zekere rol’ kon spelen). Het is duidelijk: Stiglitz is Chomsky niet.
Advies van een expert voor sociaal-democraten en Groenen…
Maar het belang van dit boek ligt elders. In Europa wordt Stiglitz beschouwd als een sociaaldemocraat; zoals hij ook vermeldt in het boek gaf hij advies aan verschillende sociaal-democratische regeringen en hij is bevriend met sommige van hun leiders (maar niet met de Blairs of de Schröders). Voor een paar euro kunnen Europese sociaaldemocraten zich met dit boek advies op hoog niveau aanschaffen van een internationaal bekend expert, die hen ook nog zeer gunstig gestemd is. Hetzelfde geldt voor groene politici en verantwoordelijken in vakbonden, die hun inzichten over de toestand in Europa meestal betrekken van de ‘bevriende partijen’. Eigenlijk kunnen beleidsmakers met gevoel voor verantwoordelijkheid deze goed onderbouwde studie niet naast zich neerleggen of hun schouders ophalen voor de conclusies: als er niet dringend fundamentele hervormingen komen, is het uiteenvallen van de eurozone beter dan ermee door te gaan. Deze vriend van de sociaal-democratie geeft landen in de eurozone die de scheiding zouden willen aanvragen zelfs gratis advies om het leed daarbij zoveel mogelijk te beperken.
Nu moeten we niet te veel illusies koesteren over de ernst waarmee Stiglitz’ inzichten zullen onthaald worden door partijen, en tot nog toe heb ik geen reacties opgevangen uit hun hoofdkwartieren. Ik vrees dat ze denken wat gewezen ‘Europees president’ Van Rompuy onlangs zei over de situatie in de EU: “Ik denk dat we beter blijven voortploeteren, ook al is dat niet briljant.” (De Tijd, 13 sept.) Het zou daarom een goed idee kunnen zijn dat onze beweging probeert politici te confronteren met de ‘verontrustende’ bevindingen van een Nobelprijs (OK, de prijs van de Zweedse Nationale Bank), dat we proberen debatten erover uit te lokken waar mogelijk en dat we de conclusies ervan bekendmaken bij een breder publiek.
… maar ook stof tot nadenken voor radicaal links in Europa
Er is nog een ander, meer beperkt publiek waar Stiglitz’ boek aanleiding zou moeten geven tot zelfbevraging: de meerderheid van Europees radicaal links. Het is nogal opvallend dat de gematigde Stiglitz, die als een ‘ex’ van de Wereldbank nogal wat ervaring opdeed met landen in moeilijk economisch vaarwater, heel wat minder terughoudend is om de voordelen van een scheiding aan te prijzen (en daarvoor, zoals reeds gezegd, een aantal praktische ideeën formuleert) dan de meeste radicale en marxistische economen en auteurs. Que faire de l’Europe?, een gemeenschappelijke uitgave van Attac France en de Fondation Copernic (2014), is nogal representatief voor de standpunten (door sommigen soms bestempeld als ‘links-europeïsme’) ingenomen door links in Europa. Het is helemaal niet mijn bedoeling om nog meer ‘kampen’ en breuklijnen te laten ontstaan binnen links, en ik heb hoge achting voor de auteurs uit deze kringen, van wie ik heel wat leerde (om er enkele te noemen die meewerkten aan Que faire?: Thomas Coutrot, Michel Husson, Pierre Khalfa, Catherine Samary, … Het moet ook vermeld worden dat de standpunten in dit boek niet noodzakelijk gedeeld worden door alle auteurs). Maar het roept toch vragen op als de gematigde Stiglitz tegenover de euro een gelijkaardig standpunt inneemt als Costas Lapavitsas, Cédric Durand, Frédéric Lordon…, een minderheidspositie binnen links die door de meerderheid vaak als onverantwoord wordt bestempeld. De meerderheid verwijt de minderheid om de problemen bij een exit te minimaliseren: de stijging van de staatsschuld ten gevolge van de devaluatie van de nieuwe munt, een devaluatie die helemaal geen waarborg is dat de concurrentiepositie zal verbeteren en kan uitmonden in een duivelse spiraal van devaluaties. “Door de EU en de euro tot de voornaamste oorzaak te verklaren van ‘onze’ problemen wakkert men vroeg of onvermijdelijk het nationalisme aan”, aldus de meerderheid, en de breuk met ‘Europa’ (alhoewel het eerder de eurozone betreft) komt neer op het zoeken naar oplossingen in zijn eigen kringetje, wat lijkt te suggereren dat lid blijven van de eurozone een voorwaarde is voor echt internationalisme.
We moeten er ook aan toevoegen dat de argumenten van de minderheid niet altijd op een zeer correcte manier worden voorgesteld. Men doet vaak alsof ze de exit als een panacee beschouwen, een oplossing voor alle problemen, terwijl het minderheidsstandpunt toch wel iets subtieler is… Het is ook niet correct om uittrede uit de eurozone voor te stellen als de enige maatregel waaraan de minderheid denkt. Dat bijvoorbeeld in het geval van Griekenland ook schuldherschikking deel uitmaakt van hun voorstellen lijkt sommigen te verbazen, en als men dit dan toch moet toegeven wordt beweerd dat dit geen uitstap uit de eurozone vereist. We komen hierop nog terug. Een laatste punt dat me stoort in dit debat is de ongelukkige manier waarop namen van auteurs als J. Sapir of E. Todd (met ideeën die soms ver af verwijderd zijn van links) ingebracht worden in het debat; sommige zouden er foutief kunnen uit afleiden dat dit ‘wapenbroeders’ betreft van de linkse minderheid. Dat is dus niet geval. (Laat me nog duidelijk stellen dat ik de termen ‘minderheid’ en ‘meerderheid’ hier enkel gebruik binnen het kader van deze discussienota.)
Maar sinds het verschijnen van Que faire? in 2014 is toch wel een andere gebeurd. Wat toen nog abstracte kwesties waren, heeft in 2015 een praktisch antwoord gekregen, dankzij de ontwikkelingen in Griekenland. Misschien was het niet zeer naïef om in 2014 voor te stellen dat Griekenland eenzijdige maatregelen treft in verband met de schuld en het soberheidsbeleid, zonder daarbij het lidmaatschap van de eurozone in vraag te stellen. Maar na genoemde ontwikkelingen weet iedereen met absolute zekerheid wat er gebeurt met een euroland dat zelfs maar begint te discussiëren over schuld en soberheidsbeleid. Dat werpt ook een ander licht op de strategie van de ‘ongehoorzaamheid’ tegenover de EU-verdragen zoals voorgesteld door de auteurs van Que faire?, en meer algemeen in links-europeïstische kringen, als het ‘correct’ ordewoord. Nu weten we dat een partij of regering in de eurozone die haar ongehoorzaamheid aan de Europese regels ernstig meent, even ernstig zou moeten zijn over het verlaten van de eurozone. Dat houdt onder andere in dat uittrede in een politiek programma voorgesteld en uitgelegd wordt als een mogelijke stap, dat die stap bestudeerd en voorbereid wordt, dat er onderzoeksmissies gestuurd worden naar IJsland of Argentinië, enzovoort. Het recente boek, Euro, Plan B – Sortir de la crise en Grèce, en France et en Europe (Ed. du Croquant, augustus 2016), met als auteurs Lapavitsas, Flassbeck, Durand, Ethiévant, Lordon, en een voorwoord door Cukier en Kouvelakis, is een concrete stap in een dergelijke voorbereidingproces.
Het is hoogst opvallend dat Stiglitz’ boek óók een bijdrage levert voor een dergelijk proces. Nadat hij de hervormingen voorgesteld heeft die volgens hem essentieel zijn (en ‘buitengewoon haalbaar’) om de euro te doen functioneren, uit hij zijn twijfel dat ze zullen doorgevoerd worden, en daarop schakelt hij over naar een exitscenario. Hij zou die exit het liefst in overleg zien gebeuren, maar ook in het andere geval “zal de prijs minder zwaar zijn dan de huidige depressie”, aldus Stiglitz. Voor het praktisch probleem om snel een nieuwe munt in te voeren, bijvoorbeeld, suggereert hij het gebruik van elektronisch geld; het volstaat om aan de armen ook een bankrekening en bankkaart te geven om aan iedereen toe te laten betalingen te doen. Op zichzelf kan dit reeds een nuttig idee zijn, maar het bewijst bovenal dat onze gematigde neo-keynesiaan het ernstig meent met zijn diagnose dat de Europese leiders zijn hervormingsvoorstellen waarschijnlijk niet zullen overnemen, en dat ze waarschijnlijk liever blijven aanmodderen. In tegenstelling met Que faire? hangt Stiglitz geen dantesk beeld op van een duivelse spiraal van devaluaties na een exit, en hij bevestigt dat ook een ‘vechtscheiding’ meer hoop zou bieden voor een land als Griekenland dan wanneer het blijft aanmodderen. Zou het de linkerzijde in Griekenland, binnen en buiten SYRIZA, niet geholpen hebben om hun land voor een derde Memorandum te behoeden als dit gedachtengoed, eerder dan de links-europeïstische catastrofale visies over een permanente devaluatie na exit, beter verspreid was geweest in Griekenland in de zomer van 2015?
Dringende maatregelen versus toekomstbeelden op lange termijn
Om te besluiten denk ik niet dat het belangrijkste onderscheid tussen Stiglitz en de ‘linkse europeïsten’, tenminste voor wat betreft hun houding tegenover een uitstap uit de euro, er een is van radicalisme, van realisme bij het inschatten van de gevolgen of van politiek wereldbeeld. Ik denk eerder dat ze verschillende scenario’s voor ogen hebben en verschillende tijdschalen. Stiglitz probeert een antwoord te bieden aan een levensgroot probleem dat iedere dag meer slachtoffers eist, en in een niet al te verre toekomst tot een explosie kan leiden. Hij denkt na over scenario’s die een land als Griekenland zou kunnen volgen om zijn situatie te verbeteren (of een dagelijkse verslechtering ervan te vermijden). Linkse europeïsten van hun kant hebben een ander perspectief: hoe kan de eurozone (of de hele EU) getransformeerd worden van een neoliberale gevangenis in een progressief hoopvol project voor de volkeren in Europa? Hun perspectief is een scenario, voor een onvoorspelbaar tijdstip ergens in de toekomst, waarop meerdere landen hun ‘SYRIZA’ hebben en die gelegenheid te baat nemen om Europa te veranderen in progressieve zin. Dat gaat gepaard met een zekere lichtvoetigheid, zoals blijkt wanneer Que faire? een argument overneemt dat men vaker hoort in sociaal-democratische kringen: “Wie durft beweren dat de Europese verdragen in marmer gebeiteld zijn? Sloot de Europese Commissie haar ogen niet toen de lidstaten massaal financiële steun gaven aan hun banken? Kocht de Europese Centrale Bank geen staatsobligaties om een ineenstorting van de eurozone te voorkomen?” Dat klopt, maar, beste vrienden, laat het me weten wanneer de Europese regels voor de eerste maal geschonden worden ten dienste van het gros van de bevolking…
Terwijl de aanpak van Stiglitz en de ‘minderheid’ concrete antwoorden probeert te bieden op dringende problemen die zich waarschijnlijk in een niet al te verre toekomst zullen stellen (Griekenland? Portugal? Italië? Spanje?) lijkt de andere aanpak, die van de ‘meerderheid’, niet uit te gaan van een gevoel van hoogdringendheid. Deze andere aanpak hangt kritisch af van een nogal onwaarschijnlijk samenvallen van gebeurtenissen ergens in een niet verder gedefinieerde toekomst, wat ook weinig perspectief biedt voor het ongelukkig land dat voortijdig op het rendez-vous zou verschijnen. Of het zou moeten zijn dat de positieve evoluties in een land dat het eerste scenario volgt, het tweede scenario in gang zet… Het zou dan niet de rol van ‘onderkruiper’ maar van gangmaker gespeeld hebben.
Laat een reactie achter