door Ronald Janssen (*), 15 december 2015
vertaling door Ander Europa
Gratis lunch voor de ondernemers, maar de werknemers betalen de rekening
Op 15 december organiseren de Belgische vakbonden een nationale algemene staking. Deze komt er na drie dagen van regionale stakingen en een nationale betoging, acties die door werknemers tijdens de voorbije maand massaal werden opgevolgd. Bovendien lijken de vakbondsleidingen de voortzetting van dergelijke acties ook na Nieuwjaar in overweging te nemen. Voor een land als België, met zijn traditie van sociaal overleg, is dit nogal ongewoon; men moet 20 jaar teruggaan in de tijd om nog zo een intense vakbondsactiviteit mee te maken.
De Belgische werknemers hebben dan ook alle redenen om boos te zijn. De conservatieve regering die onlangs aan de macht kwam legt een besparingsprogramma van dergelijke omvang op dat het doet denken aan het brutale soberheidsbeleid dat in tal van andere Europese lidstaten werd doorgevoerd. In België gaat het om een besparingspakket van 11 miljard euro, bijna 3% van het BBP. Het is precies dit soort beleid dat aanleiding gaf tot de lange en tweevoudige Europese recessie (‘double dip’) van 2011-2012.
Als we dan kijken naar de maatregelen die in de pijplijn zitten, kunnen zowel werkenden als werklozen besparingen verwachten van de wieg tot het graf. Er wordt bespaard op de kinderbijslag, kinderopvang en het hoger onderwijs worden duurder, er zijn zware besparingen in de budgetten voor onderwijs en openbare diensten. Volgend jaar zullen de werknemers 2% loon moeten inleveren ten voordele van hun werkgever, en gedurende twee jaar wordt het collectief onderhandelen over loonsverhogingen wettelijk verboden. Op diverse manieren wordt de werkloosheidsvergoeding uitgehold, en op het eind van zijn carrière kan men dan langer gaan werken, tot 67 jaar, om recht te hebben op een verminderd pensioen.
Bij al deze maatregelen zijn het de lonen die op de korrel worden genomen, terwijl de inkomsten uit kapitaal buiten schot blijven. Erger zelfs, bovenop de opgelegde 2% loonsvermindering krijgen de werkgevers dan nog een massale vermindering van de sociale zekerheidsbijdragen. De bedrijven kunnen hier dus rekenen op een transfer van vier miljard euro, of 1% van het BBP.
Het eeuwige alibi: competitiviteit, competitiviteit, competitiviteit…
Deze vier miljard worden aan de ondernemers overgemaakt op basis van een oude wet op het concurrentievermogen van België. Volgens deze wet, en de jaarlijkse statistieken en rapporten die eraan gekoppeld zijn, wordt de Belgische concurrentiepositie bedreigd omdat de uurlonen in de privésector in België te snel stijgen in vergelijking met de drie buurlanden, Duitsland, Frankrijk en Nederland.
Dit biedt natuurlijk een uitgelezen positie aan de werkgevers. Het enige wat ze moeten doen is verwijzen naar deze wet en de bijgaande statistieken om hun punt hard te maken: er is geen ruimte voor collectieve loonsverhogingen, de lonen moeten dalen, er is dringend nood aan een nieuwe verlaging van de werkgeversbijdragen in de sociale zekerheid.
Maar het is simplistisch om het competitiviteitsargument te reduceren tot de lonen. Er zijn vele andere, en veel belangrijkere, factoren dan de lonen die de competitiviteit beïnvloeden.
Het concrete geval België illustreert perfect hoe misleidend een competitiviteitsanalyse kan zijn die zich beperkt tot de lonen. Hieronder tonen we aan dat de Belgische concurrentiepositie in feite uitstekend is, op voorwaarde dat men rekening houdt met een ruimere set indicatoren.
De Belgische competitiviteit in een ruimer perspectief
Laat het ons eerst eens hebben over productiviteit. Hogere lonen zijn verantwoord en stellen geen probleem voor de competitiviteit als de arbeidsproductiviteit hoog is. Als we kijken naar de productiviteit in de industrie (zie Grafiek 1) blijken de Belgische industriearbeiders Europees kampioen te zijn. Een gemiddelde Belgische industriearbeider levert de ondernemingen jaarlijks 89.000 euro toegevoegde waarde op. België heeft samen met Denemarken de hoogste productiviteit van alle Europese lidstaten, en ze ligt aanzienlijk hoger dan de Duitse of de Franse. (BE= België, DK=Denemarken, enz. EU27 is het gemiddelde voor de Europese Unie.)
Ook wanneer het loonniveau afgewogen wordt tegen de productiviteit blijft het beeld gunstig. Per 100 euro loon dat een industrieel bedrijf in België betaalt aan zijn arbeiders krijgt het 158 euro toegevoegde waarde in ruil. Opnieuw is dit een van de betere resultaten onder de West-Europese economieën. En opnieuw ligt dit aanzienlijk hoger dan in Duitsland, waar 137 euro toegevoegde waarde staat tegenover 100 euro loon (Grafiek 2).
Een andere manier om de bedrijfscompetitiviteit in te schatten is te kijken naar de winstmarge. Als die onder het gemiddelde ligt, kan dit erop wijzen dat een economie niet de juiste producten voortbrengt tegen de juiste prijs. De volgende grafiek toont dat de winstmarge van niet-financiële ondernemingen in België netjes op het niveau staat van het gemiddelde van de eurozone, en dit sinds het midden van het vorig decennium. Na een kleine inzinking tijdens de crisis van 2008-2009 keerden de winstmarges terug naar het hoge niveau van voor de crisis. Hier doet Duitsland het iets beter dan België, maar het verschil is klein: een winstmarge van 40% op de bruto toegevoegde waarde, tegenover 38% in België (Grafiek 3).
Vervolgens kijken we naar het rendement van de investeringen. Economieën kunnen alleen exporteren en aan een externe vraag voldoen door de uitbouw van een productiecapaciteit van goederen en diensten. Zonder (voldoende) investeringen kan er geen (voldoende) productie of (voldoende) export zijn. Bij deze vergelijking haalt België terug de “champion’s league”, aangezien de prestaties van de bedrijfsinvesteringen eens te meer uitmunten in vergelijking met de rest van Europa. Het Belgisch investeringsniveau is hoger dan het gemiddelde in de eurozone. Het ligt aanzienlijk hoger dan de investeringsinspanningen in Duitsland, wat de vraag doet rijzen wat er gebeurd is met de van oorsprong Duitse slogan: loonmatiging vandaag zorgt voor de investeringen van morgen…
Moet het dan verbazen dat België, met zijn hoge arbeidsproductiviteit, hoge winstmarges en investeringspercentages, grote exportoverschotten boekt ? En dat terwijl men rekening moet houden met de stijgende factuur voor geïmporteerde energie, in het bijzonder wanneer men kijkt naar de export van industrieproducten. Het blijkt evenwel dat België een overschot op zijn handelsbalans voor industrieproducten heeft ter hoogte van 10% van zijn BBP. Duitsland, de exportwereldkampioen, doet het maar een klein beetje beter met 12% van het BBP.
Wat zal het resultaat zijn van die obsessie met de looncompetitiviteit?
Als besluit kunnen we stellen dat de obsessie van de Belgische regering met loonkostcompetitiviteit zal uitmonden in een zeer foute beleidsmix (‘policy mix’ [i]).
Een verantwoord budgetbeleid is één ding om het hoog niveau van de openbare schuld te lijf te gaan, wat inderdaad de achillespees is van de Belgische economie. Het is iets helemaal anders om een crisissituatie te misbruiken om een massale inkomensherverdeling te bewerkstelligen van lonen naar winsten. Er is geen enkele economische aanwijzing dat dit nodig zou zijn. Het heeft geen enkele zin om de winsten, die al hoog zijn, nog te verhogen. Integendeel, dat zal eens te meer een slag zijn voor de overheidsfinanciën, aangezien de werknemers belastingen betalen op hun lonen, terwijl ondernemingen over alle middelen beschikken om belastingen op de winsten te ontwijken. Als het nog nodig was wordt dit eens te meer bewezen in het schandaal van Luxleaks.
Eén ding is zeker: indien de conservatieve regering ervoor kiest de ogen te sluiten voor de economische argumenten van de vakbonden, zal de Belgische economie weldra dubbel bedreigd worden door een langdurige economische depressie en een lage inflatie die omslaat in een regelrechte deflatie, en dat onder de invloed van buitensporige budgettaire besparingen en looninleveringen.
(*) Ronald Janssen is economisch adviseur werkzaam bij de Europese vakbeweging in Brussel.
[i] Onder ‘policy mix’ wordt een economische beleidskeuze verstaan. Een overheid probeert door een mix van monetaire en budgettaire maatregelen een macroeconomisch doel te bereiken. Monetair kan bv. de intrestvoet voor het lenen van geld aangepast worden; noteer echter dat nationale overheden in de eurozone daarover niet meer kunnen beslissen, aangezien het de Europese Centrale Bank is die deze bevoegdheid gekregen heeft. Blijft het begrotingsbeleid, waar men kan opteren voor meer of minder overheidsuitgaven. [Noot van de vertaler]