door Ronald Janssen (*)
verschenen op 3 december 2014 in Social Europe Journal
Nederlandse vertaling en verklarende noten door Ander Europa
Tot nog toe kreeg de nieuwe Commissie het voordeel van de twijfel bij de vraag of de nieuwe start voor Europa ook een nieuw en verschillend beleid zou inhouden. Maar de gebeurtenissen van vorige week brachten daarin verandering.
Een Europees investeringsplan, of is het een verzekeringsplan?
Het blijkt in de eerste plaats dat het langverwachte initiatief van de Commissie om de investeringen in Europa te herlanceren niet echt over investeringen als dusdanig gaat, maar over het aanbieden van een verzekering tegen de risico’s bij bepaalde investeringsprojecten. De vraag die zich hierbij stelt is of ‘risicobeheersing’ volstaat om de werkelijke oorzaak aan te pakken van de achterblijvende investeringen in Europa, namelijk het alom verbreide gebrek aan economische vraag (zie de grafiek hieronder [i]).
Een ander punt is dat het investeringsplan nogal eenzijdig is. Want commissievoorzitter Juncker onderstreept dat zijn plan geen nieuwe bijdragen of nieuwe schuld inhoudt voor de lidstaten. Maar als men het aandachtig naleest blijkt dat de fundering voor de hele investeringsconstructie (de 60 miljard eigen middelen) toch moet komen van de lidstaten of hun nationale ontwikkelingsbanken [ii].
Dat houdt het gevaar in dat net die lidstaten die het meest nood hebben aan investeringen het minst zouden betrokken zijn in de hele onderneming, want dat zijn net de landen met een beperkte toegang tot de financiƫle markten. En anderzijds hebben niet alle lidstaten een eigen nationale ontwikkelingsbank, en ze zijn daardoor minder goed geplaatst om deel te nemen in Junckers investeringsplan.
En daar gaan we weer: hervormingen, hervormingen, hervormingen …
Nog meer ontnuchtering verleden vrijdag ( 28 november) wanneer commissarissen Dombrovski en Thyssen de ‘ jaarlijkse groeianalyse 2015’ [iii] voorstelden. De werkelijke en doorslaggevende beleidsprioriteiten van de nieuwe Commissie komen hierin nogal duidelijk tot uiting. Beide commissarissen namen de uitdrukking ‘structurele hervormingen’ trouwens om de haverklap in de mond. Het gaat over hervormingen, meer hervormingen en nog meer hervormingen.
Natuurlijk kan de uitdrukking ‘structurele hervormingen’ veel dingen betekenen. Het zou bijvoorbeeld kunnen gaan over zeer welkome hervormingen, zoals meer investeren in kwaliteitsvolle kinderzorg. Maar dat is helaas niet het geval. De Commissie heeft haar zinnen gezet op ‘meer van het zelfde’. Dat kwam verleden vrijdag goed tot uiting bij de persbriefing, waar gesteld werd dat “hervormingen renderen, ze beginnen vruchten af te werpen”. Dat is geen goed voorteken als men weet dat de grote hoop van de hervormingen die in de voorbije jaren in Europa werden nagestreefd meestal te maken hadden met het verzwakken, of zelfs ontmantelen, van arbeidsmarktreguleringen die de werknemers beschermen.
Dat wordt verder bevestigd in de tekst van de ‘jaarlijkse groeianalyse’. Eens te meer wordt het daar zo voorgesteld alsof de segmentering van de arbeidsmarkt [iv] te wijten is aan de jobbescherming zoals voorzien in een vast arbeidscontract. Meer bepaald legt de groeianalyse 2015 een verband tussen enerzijds het aanpakken van de segmentering en anderzijds de ‘eliminatie’ (let op de woordkeuze!) van tewerkstellingsbarriĆØres voor werklozen, ondertewerkgestelden of tewerkgestelden met een tijdelijk contract. Dat doet sterk vermoeden dat de bedoeling niet is de segmentering aan te pakken door in te grijpen in de vele achterpoortjes waarover ondernemers beschikken om via een resem aan precaire contracten te ontsnappen aan de normale jobbescherming van de werknemer. Integendeel, de Commissie is van oordeel dat het segmenteringprobleem moet opgelost worden door de jobbescherming geboden door vaste contracten aanzienlijk te verzwakken. Dat kan er toe leiden dat alle contracten precair worden.
Een ander voorbeeld zijn de lonen. Hierover zegt de ‘groeianalyse’ dat “sommige lidstaten nog een correctie moeten doorvoeren van trends die er al waren voor de crisis, met lonen die vlugger stijgen dan de productiviteit”. Met andere woorden worden landen zoals Spanje en Griekenland aangespoord om er nog een schep bovenop te doen, terwijl de lonen er reeds tot op het bot gekortwiekt werden, met desastreuze gevolgen voor de economische activiteit en de sociale cohesie.
Een reality check: wat leveren de hervormingen eigenlijk op?
Onderstaande grafiek gaat na welk verband er is tussen de cumulatieve loonevolutie en de tewerkstelling sinds 2008. De loonevolutie [v] kan daarbij dienen als een indicator voor de intensiteit van de deregulering, aangezien verzwakking van collectieve loononderhandelingen en jobbescherming veel lagere lonen tot gevolg hebben. Maar de grafiek toont aan dat er een positieve correlatie is tussen de loonkost en de tewerkstelling! Met andere woorden: een toename van de lonen gaat gepaard met een verbetering van de tewerkstelling in deze periode.
Dat gaat volledig in tegen de ideeƫn van de mainstream economisten en van de Commissie. Ze houdt er de tegenovergestelde opvatting op na dat nieuwe jobs kunnen gecreƫerd worden door de lonen zoveel en zo snel mogelijk te laten dalen. De positieve correlatie kan gedeeltelijk verklaard worden aan de hand van de ervaringen van lidstaten (Griekenland, Spanje en Portugal bijvoorbeeld) die het voorschrift van de interne loondevaluatie hebben opgevolgd. In deze landen werd gesnoeid in de loonkost, maar deze besnoeiingen hadden nog meer banenverlies voor gevolg. Dat kan verklaard worden door het feit dat een eventuele verhoging van de exportvraag helemaal onvoldoende was om het ineenstuiken van de binnenlandse vraag te compenseren die het gevolg was van de geslonken lonen.
Dit alles staat in tegenspraak met de bewering van de Commissie dat de structurele hervormingen vruchten opleveren. De grafiek toont aan dat het nog verder drukken van de lonen in Spanje, Griekenland en andere landen de toestand meer dan waarschijnlijk nog verergert. Het risico bestaat dat er nog meer jobs verloren gaan, en dat deze economieƫn in de put van de deflatie vallen.
(*) Ronald Janssen is economisch adviseur werkzaam bij de Europese vakbeweging in Brussel.
[i] De grafiek geeft aan welk aandeel van de industriƫle bedrijven hun productiebeperkingen toeschrijven aan elk van de drie mogelijke oorzaken: de vraag (blauw), de loonkost (oranje) of financieringsmoeilijkheden (grijs). Men ziet dat, behalve in het geval van Polen, de vraag steeds het grootste probleem is. [Noot van de vertaler]
[ii] Zie vragen 23 en 24 van het vraag-en antwoorddocument, The Investment Plan, Questions and Answers.
[iii] De ājaarlijkse groeiramingā is een onderdeel van het zgn. Europees Semester. Het is een standpunt van de Europese Commissie dat elk jaar rond half november wordt gepubliceerd. De Commissie zet hierin haar visie uiteen van wat er prioritair moet gebeuren door de lidstaten. Deze worden ondersteld gevolg te geven aan deze aanbevelingen.Ā Het gaat in hoofdzaak om neoliberale hervormingen van de arbeidsmarkt, budgettaire beperkingen, pensioeningrepen enz. Ā [Noot van de vertaler]
[iv] Met ‘segmentering (of compartimentering) van de arbeidsmarkt’ wordt in het neoliberaal jargon verwezen naar het bestaan van allerlei arbeidsstatuten (arbeider, bediende, ambtenaar …), uiteenlopende ontslagprocedures, loonbarema’s, enzovoort. Het neoliberale ideaal is een ‘homogene’ arbeidsmarkt bestaande uit individuele werknemers, waarvan het arbeidscontract een privĆ©-aangelegenheid is tussen baas en werknemer. In deze visie is de segmentering een obstakel voor een vlotte allocatie van de werkkrachten.Ā [Noot van de vertaler]
[v] Men kan ‘loonkosten’ op diverse manieren uitdrukken. Men kan bv. het gemiddeld uurloon vergelijken; daarbij moet men nog een onderscheid maken tussen het nominale uurloon (zoveel euro) en het reĆ«le (zoveel koopkracht, rekening houdend met de inflatie). Maar voor de winstmarge van een bedrijf en het concurrentievermogen is niet het uurloon relevant; van belang is hoeveel er geproduceerd wordt voor dat loon. Men moet met andere woorden rekening houden met de productiviteit. Daartoe is de āloonkost per eenheid productāĀ geschikt, de unit labor cost of ULC in het jargon. Men kan dan bv. de productieprijs van een ton staal in BelgiĆ« vergelijken met die in Frankrijk. In de grafiek wordt de nominale loonkost per eenheid product gebruikt, en wel het verschil ervan tussen 2013 en 2008 voor de verschillende lidstaten (verticale as). Wanneer dit verschil negatief is, is de loonkost per eenheid product gedaald tussen 2008 en 2013, wat wijst op ‘geslaagde’ neoliberale hervormingen. Is het verschil positief, dan is de loonkost per eenheid product gestegen; de neoliberale hervormingen zijn er niet of slechts gedeeltelijk in geslaagd de lonen omlaag te drukken. Op de horizontale as wordt de evolutie van de tewerkstelling in dezelfde periode uitgezet, positief wanneer deze gestegen is. [Noot van de vertaler]