door Piet van der Lende en Willem Bos, 2008
[Dit is een tekst uit de brochure Wat Europa werkelijk doet – een kritisch boekje over de EU]
Na het Europa van de markt en de munt zou er gewerkt worden aan een sociaal Europa, zo werd de afgelopen jaren steeds beweerd. In werkelijkheid heeft Europa de afgelopen decennia een belangrijke rol gespeeld bij het afbreken van de sociale zekerheid en het versterken van de tweedeling in de maatschappij.
Aan het eind van de jaren zeventig van de vorige eeuw vond er een belangrijke omslag plaats in het economische beleid in vrijwel de hele wereld. In navolging van Reagan en Thatcher werd ook elders het neoliberalisme omhelst. Dat was een reactie op de omslag in de economie die vanaf half jaren zeventig zichtbaar was. Er was een einde gekomen aan de periode van economische groei die de periode vanaf het eind van de Tweede Wereldoorlog gekenmerkt had.
De neoliberale politiek richt zich op liberalisering, privatisering, en het terugdringen van de overheidsuitgaven. In wezen was en is de neoliberale politiek er op gericht om de winsten van de bedrijven te verhogen door het terugdringen van de lonen en het verminderen van andere kosten voor de bedrijven. In de praktijk is dit aardig gelukt. De afgelopen 25 jaar is het aandeel van de lonen en de uitkeringen in het nationaal inkomen in Europa gemiddeld met 8% gedaald.
Het doorzetten van de neoliberale politiek betekende in Europa ook het gestaag afbreken van de stelsels van sociale zekerheid die daar in de periode na de oorlog waren opgebouwd. De EU speelde een belangrijke rol in het doorvoeren van de neoliberale agenda en de afbraak van de sociale verworvenheden. Allerlei maatregelen die op nationaal vlak heel moeilijk lagen werden als Europees beleid verkocht. ‘Het moet van Brussel’ was een vaste formule om allerlei verslechteringen door te voeren.
Lissabon-agenda
In 2000 werd op de Europese top in Lissabon de zo genoemde Lissabon-agenda aangenomen. Het uitgangspunt daarbij was dat tegen 2010 de EU “de meest concurrerende en dynamische kenniseconomie van de wereld moest zijn.’ Om dat te bereiken moest er meer geïnvesteerd worden in onderzoek en ontwikkeling en zou de arbeidsparticipatie moeten worden verhoogd.
Geheel in lijn met de neoliberale ideologie zou dat laatste vooral bereikt moeten worden door het verbeteren van de winstgevendheid van de bedrijven. Deze winsten zouden vervolgens geïnvesteerd worden, wat tot meer werkgelegenheid zou leiden. Van winst naar werk. Daarnaast zouden extra inspanningen moeten worden verricht om niet-(meer)-actieven (werklozen, niet-werkende vrouwen, arbeidsongeschikten en ouderen) weer, of voor het eerst, aan het werk te krijgen.
Die omzetting van winst naar werk was duidelijk een fabeltje, zo was ook al in de voorafgaande periode gebleken. De inderdaad toegenomen winsten van de bedrijven worden voor een groot gedeelte niet geherinvesteerd maar vloeien als winst naar de aandeelhouders en als extra beloning naar de topbestuurders. Voor zover de winsten wel geïnvesteerd worden, is dat vooral in arbeidsbesparende technieken. Door de verscherping van de concurrentie – als gevolg van het vrije verkeer van goederen en kapitaal – en de toegenomen macht van de aandeelhouders zijn bedrijven voortdurend bezig om te reorganiseren om zo hun winsten op peil te houden of te vergroten.
De eisen die aan de factor arbeid worden gesteld worden steeds hoger. Het werktempo wordt opgevoerd en er wordt van de werknemers steeds meer flexibiliteit vereist. Tegelijkertijd neemt de zekerheid van werk, maar ook van sociale voorzieningen af. De werkloosheid en in het algemeen de (naar de mening van de bedrijven en de overheid) te lage arbeidsparticipatie wordt bestreden door ‘sociale activering’. De toegang tot sociale uitkeringen wordt steeds moeilijker. In plaats van uitkeringen worden mensen steeds meer gedwongen om slecht betaalde baantjes aan te nemen.
Er ontstaat er een onderklasse van mensen met tijdelijke flexibele baantjes met slechte arbeidsvoorwaarden en een volstrekt gebrek aan baanzekerheid. Het recht op maatschappelijke ondersteuning, zoals dat bijvoorbeeld was vastgelegd in de oude bijstandswet, is verdwenen. Ook is de sociale zekerheid voor een deel geprivatiseerd. Risico’s moeten nu opgevangen worden door verzekeringen en wie dat niet goed heeft geregeld, heeft de gevolgen daarvan aan zichzelf te wijten.
De rol van Europa
We hebben hierboven benadrukt dat de EU een grote rol speelt in het doorvoeren van de neoliberale politiek en daarmee de afbraak van de sociale voorzieningen in de Europese landen. Maar dat betekent niet dat die ontwikkelingen door Europa aan de afzonderlijke landen worden opgelegd, of doorgevoerd tegen de wil van de nationale regeringen in. Uiteindelijk zijn het de nationale regeringen die het in Europa voor het zeggen hebben. Zij nemen uiteindelijk de cruciale politieke beslissingen. Alleen is het wel handig om vervolgens ‘Europa’ aan te wijzen als de boeman.
Voor een sociale politiek in de Europese landen is een nauwe Europese politieke samenwerking noodzakelijk. De afzonderlijke landen zijn al lang niet meer in staat om tegenwicht te bieden tegen de enorme macht van de grote multinationale bedrijven. Dus Europa is nodig, maar wel een ander Europa.
Groeiende kloof
Van 1977 tot 1997 is volgens de officiële cijfers het besteedbare inkomen van werkenden in Nederland met gemiddeld 12% gestegen. In dezelfde periode is het inkomen van uitkeringsgerechtigden met gemiddeld 13% gedaald. Een verschil van 25%. Sindsdien is die kloof waarschijnlijk nog groter geworden.
In 1980 lagen de uitgaven voor sociale zekerheid in Nederland op 6% van het Bruto Nationaal Product. Dat was toen boven het EU-gemiddelde. In 2005 was dat percentage gedaald tot 2% en lag het beneden het EU-gemiddelde.