Nico Biver (*)
8 november 2024
Dit artikel is de vertaling van Nico Biver’s essay Ein Versuch, den Einfluss der “radikalen
Linken” bei den Europawahlen zu messen, te verschijnen in het decembernummer (nr. 140)
van Z., Zeitschrift Marxistische Erneuerung. We danken de auteur hartelijk voor de toelating
tot vertaling en publicatie, en het ter beschikking stellen van de grafiekdata.
We danken ook de redactie van Z. om ons toe te laten nog vóór de geplande verschijning
in Z. deze vertaling te publiceren.
Overname is toegelaten, mits vermelding van de oorspronkelijke bron en van Ander Europa
als vertaler.
Zogenaamd “radicaal links” (alle partijen links van de sociaaldemocratie, zie hieronder) is een van de winnaars van de laatste Europese verkiezingen – tenminste als het resultaat wordt afgemeten aan het aantal zetels dat de linkse fractie in het Europees Parlement heeft behaald.[i] Het is verbeterd tot 46 zetels (van de 720). In 2019 was dat 41 van de 751, of 40 van de 705 nadat de Britse Europarlementariërs het Parlement verlieten vanwege Brexit. In 2019 had de linkse parlementaire fractie veel zetels verloren, hoewel haar aandeel in de stemmen slechts licht was gedaald.
Meetproblemen – wie hoort bij welke richting?
Het aantal zetels weerspiegelt niet precies de wil van de kiezers, omdat kleinere partijen, waaronder de meeste radicaal linkse partijen, vaak geen zetel krijgen omwille van een kiesdrempel of door het feit dat het aantal zetels per land niet evenredig is met het aantal inwoners. Sinds de eerste verkiezingen in 1979 is het stemmenaandeel van radicaal links gemiddeld 1,8 procent hoger dan het aantal zetels.
Het aantal behaalde stemmen is een preciezere maatstaf om de belangrijkheid van partijen en bewegingen te meten. Bij Europese verkiezingen zou men daarom, net als bij federale verkiezingen, de stemmenaandelen van de partijen en bewegingen moeten vergelijken. Omdat dit echter moeilijk is, want het vereist kennis van de kandidatenlijsten in de afzonderlijke staten, beperken veel analyses zich tot de toewijzing van zetels aan de bestaande fracties in het Europees Parlement. Maar zelfs dit is gecompliceerd, omdat leden van het Europees Parlement vaak pas weken na de verkiezingen hebben besloten bij welke fractie ze zich willen aansluiten, en sommige sluiten bij geen enkele fractie aan.
Ongeacht of de invloed van een politieke stroming wordt afgemeten aan het aantal zetels of het aantal uitgebrachte stemmen, rijst de vraag welke lijsten er überhaupt tot die stroming behoren. De term “radicaal links” is de afgelopen 15 jaar in de politicologie ingeburgerd geraakt voor alle partijen links van de sociaaldemocratie als gevolg van de differentiatie van het linkse spectrum, ten laatste sinds de breuk in 1990/91 bij het einde van het “reëel bestaande socialisme”. De verschillende lessen die uit die breuk getrokken werden liggen aan de basis van de fragmentatie van links. Andere redenen hebben te maken met de transformatie van de arbeidersklasse, de inkrimping van het aandeel industriële arbeidskrachten, het toenemende belang van het ecologische vraagstuk en sociaal-culturele kwesties, die ook tot de opkomst van de Groenen hadden bijgedragen.
Het laatste probleem bij het toewijzen van partijen en hun stemmen aan politieke stromingen is dat sommige partijen allianties zijn aangegaan met partijen van andere stromingen. Dit was deze keer bijvoorbeeld het geval in Nederland, waar GroenLinks samen met de sociaaldemocraten een gezamenlijke lijst vormden; ook in Roemenië, waar sociaaldemocraten en conservatieven samen optrokken; of in Spanje en Italië, waar radicaal-linksen en groenen hun krachten bundelden. In dergelijke gevallen moeten de respectieve stemmen worden toegewezen aan de respectieve partijen a rato van de sterkte van de individuele partijen in eerdere verkiezingen en het aantal zetels dat ze wonnen.
Ontwikkeling sinds 1979
Bij de eerste Europese verkiezingen in 1979 waren er links van het centrum alleen de sociaaldemocraten en een groep die bijna uitsluitend bestond uit leden van communistische partijen. Maar als gevolg van 1968 en de opkomst van de zogenaamde Eurocommunistische beweging, ontstonden in de jaren 1980 de eerste afsplitsingen. De 19 europarlementsleden van de Franse PCF en de 24 van de Italiaanse PCI vormden samen met de enige verkozene van de Deense Socialistische Volkspartij (SF, een afsplitsing van de CP uit 1958), een parlementaire fractie met 44 van de 410 afgevaardigden. Links daarvan waren er twee radicaal linkse parlementsleden uit Italië en vier van de overwegend linkse Deense tegenstanders van de EEG. Beide groepen hadden hun technische parlementaire fractie en fuseerden met de eerste groene lijsten tot elk een parlementaire fractie in 1984. Reeds in 1981, toen Griekenland toetrad tot de EEG, werd de communistische fractie aangevuld met verkozenen van de twee vleugels van de gesplitste Communistische Partij van Griekenland (KKE). In 1989, na de zuidelijke uitbreiding van de EEG, splitste de communistische groep zich uiteindelijk in een meer traditionele vleugel, de Linkse Eenheid (LU) met de PCF, KKE en de Portugese PCP, en anderzijds Europees Verenigd Links (GUE) bestaande uit de PCI, Spaans Verenigd Links (IU), de Griekse Synaspismos (voorloper van SYRIZA) en de Deense SF. Nadat de PCI overstapte naar de sociaaldemocratie, kwamen de 28 Europarlementariërs van de communistische partijen en Synaspismos samen in de GUE-fractie. De Deense SF sloot zich tijdelijk aan bij de Groenen.
In 1995, na de noordelijke uitbreiding van de Europese Gemeenschap (EG), werd de GUE/NGL-Fractie gevormd, waarbij NGL staat voor Noords Groen Links, waarvan de partijen zichzelf meestal zien als EU-kritisch, sociaal-ecologisch en feministisch. Vanaf 1999 bestond deze fractie uit 42 (van de 626) leden van 13 partijen, voornamelijk communisten en hun opvolgers en splintergroeperingen, maar ook trotskisten uit Frankrijk, voormalige maoïsten uit Nederland, een afsplitsing van de sociaaldemocraten uit Griekenland en, met de PDS, voorloper van Die Linke, de eerste “opvolgerpartij” uit het oosten.
In 2004 was er de komst van twee nieuwe communistische partijen (Tsjechië en Cyprus), de terugkeer van de Deense SF en de toetreding van de links-nationalistische europarlementsleden van het Ierse Sinn Fein en de anti-EU partijen uit Denemarken. In 2009 sloot het Portugese Linkse Blok (BE) aan, dat voornamelijk was voortgekomen uit voormalige maoïstische en trotskistische partijen, en werd DIE LINKE met 8 zetels de sterkste fractie van de in totaal 35 leden tellende GUE/NGL.
Na de financiële crisis werd in 2014 uiteindelijk het succes voelbaar van links-populistische partijen zoals Podemos in Zuid-Europa. Ze sloten zich aan bij de GUE/NGL-fractie, die uitgroeide tot 52 zetels. Twee nieuwe Europarlementariërs van dierenrechtenpartijen werden ook toegevoegd. De Deense SF sloot zich eindelijk aan bij de Groenen, en de KKE verbrak – net als in Griekenland – de samenwerking met andere partijen die zij als hervormingsgezind beschouwt. In 2019 was er de komst van de Belgische Partij van de Arbeid, van France Insoumise (FI), de Rood-Groene Eenheidslijst uit Denemarken, linkse parlementsleden uit Ierland en de links-nationalistische Basken, maar het aantal zetels daalde tot 41.
Terwijl de partijen in de aanvankelijke linkse fractie georiënteerd waren op het marxisme en de arbeidersbeweging, is hun samenstelling nu zo breed dat het bij sommigen moeilijk is geworden om ze te onderscheiden van de Groenen en de sociaaldemocraten, en zelfs van sommige rechtse populisten. De populistische partijen verwijzen niet langer naar de tegenstelling tussen kapitaal en arbeid, maar die tussen het volk en de elites. Hoewel ze qua concreet beleid nauwelijks verschillen van andere linkse partijen en hun belangrijkste oprichters marxisten zijn, beweren ze dat hun organisaties rechts noch links zijn.
Overigens is het feit dat het aantal leden van de linkse fractie in 2024 is toegenomen niet te danken aan een groei van het aantal stemmen, maar door de toetreding tot de fractie van de Italiaanse populistische Vijfsterrenbeweging (M5S). De acht europarlementsleden van M5S zijn op hun verzoek op proef toegelaten tot de linkse fractie. Dit is verbazingwekkend, want het label “noch rechts noch links” leek eigenlijk goed op hen toepasbaar, ook al zijn ze de afgelopen jaren naar links opgeschoven. In Italië hebben ze al een coalitie gevormd met de extreem-rechtse Lega-partij, en in het Europees Parlement behoorden ze voorheen tot een – zij het zeer ongelijksoortige – fractie samen met de Britse rechtse UKIP-partij. De M5S verdedigde ook anti-migratiestandpunten.
Anderen vielen weg. Bijvoorbeeld de Tsjechische Communistische Partij (KPBM), die 10 procent behaalde in een alliantie met een conservatieve partij en niet langer deel wil uitmaken van de linkse fractie. Haar twee parlementsleden wilden eigenlijk een parlementaire groep vormen met de zes van de Sahra Wagenknecht Alliantie (BSW) omdat ze de “links-conservatieve” standpunten van deze partij delen.
Een links-conservatieve parlementaire groep is echter niet tot stand gekomen. Naar verluidt konden 20 Europarlementariërs uit zes landen bereid gevonden worden, maar dat is minder dan de vereiste 23 uit 7 landen. M5S trad niet toe, maar sloot zich aan bij de linkse fractie. Dan waren er nog de twee sociaaldemocratische partijen die in Slowakije aan de macht zijn en bekend zijn voor hun anti-vluchtelingen- en anti-queerstandpunten. Ze waren uit de sociaaldemocratische fractie gesloten wegens hun coalitie met een extreemrechtse partij. Maar ze willen terugkeren naar hun vroegere parlementaire fractie. Voor een links-conservatieve parlementaire fractie was het parlementslid van de links-nationalistische van SYRIZA afgescheurde partij “Koers op Vrijheid” misschien nog een mogelijkheid geweest.
Groeiende heterogeniteit
De breedte van het politieke spectrum betekende echter ook dat de eenheid van de linkse parlementaire fractie er steeds meer onder te lijden had. Meningsverschillen werden verergerd door het groeiende belang van kwesties zoals immigratie en internationale conflicten. Zowel over de oorlog in Oekraïne als over de oorlog in Gaza liep er een breuk dwars door de fractie. In februari 2024 stemden 6 leden van de linkse fractie voor een gezamenlijke resolutie van de liberalen, conservatieven, groenen en sociaaldemocraten over de “noodzaak van onwrikbare EU-steun voor Oekraïne”, 11 stemden tegen en 10 onthielden zich van stemming.
De heterogeniteit van de fractie is een weerspiegeling van de partijen van radicaal links in Europa. Tot voor kort waren deze vooral te vinden in de Partij van Europees Links (PEL). Deze werd in 2004 opgericht na de goedkeuring van een EG-verordening die de erkenning van Europese partijen regelde, inclusief de financiering van partijen en hun stichtingen.
In tegenstelling tot bijvoorbeeld de sociaaldemocraten en de groenen, waar de samenstelling van de parlementaire fractie in het Europees Parlement grotendeels overeenkomt met de samenstelling van hun pan-Europese partijen, geldt dit slechts in beperkte mate voor radicaal links.
Sommige communistische partijen zoals de Griekse KKE en de Portugese PCP en EG-kritische partijen uit het noorden zoals de Linkse Partij van Zweden waren vanaf het begin terughoudend om zich bij de PEL aan te sluiten, terwijl andere alleen de status van waarnemer wilden.
De term “partij” is echter overdreven, want de PEL was een samensmelting van partijen die allemaal vasthielden aan hun onafhankelijkheid en het op veel punten oneens waren. Daarom werd het idee van een individueel PEL-lidmaatschap al snel opgegeven, omdat men geen inmenging van linkse partijen uit andere landen wilde. Er was weinig bereidheid om deel te nemen aan of zelfs maar het initiatief te nemen tot Europabrede campagnes; de solidariteit met zusterpartijen die in de regering zaten en zich moesten verdedigen tegen druk uit Brussel bleef ondermaats.
De internationale conflicten hebben ook de PEL aan het wankelen gebracht. Nadat de Griekse SYRIZA-regering capituleerde voor de EU, ruilde France Insoumise in 2018 haar lidmaatschap in voor de status van waarnemer. Onlangs verlieten de Finse Linkse Alliantie en het Portugese Links Blok de PEL. Terwijl tussen 2004 en 2019 er 13 à 19 europarlementariërs lid waren van PEL, zijn er vandaag nog maar 6 van de 46 leden van de linkse fractie die PEL-lid zijn: twee van het Duitse Die Linke en vier van SYRIZA, waar het onlangs tot een afsplitsing kwam wegens de toenadering van SYRIZA tot de sociaaldemocratie.
In 2018 werd een nieuwe alliantie “Now the People!” gevormd door France Insoumise, het Portugese Linkse Blok en het Spaanse Podemos. Ook de Finse Linkse Alliantie, de Rood-Groene Eenheidslijst in Denemarken en de Zweedse Linkse Partij sloten zich hierbij aan. Sommigen van hen blijven voorlopig lid of waarnemer van de PEL. Op 28 augustus 2024 vormden ze samen met het Poolse Razem hun eigen Europese partij, de “European Left Alliance for the People and the Planet” (ELA). Maar liefst 18 van de 46 leden van de linkse fractie in het Europees Parlement behoren tot deze partij. Een van de redenen die werd gegeven voor de splitsing was de onevenredige invloed van kleine communistische partijen in de PEL. Het is echter de vraag of de nieuwe formatie meer verenigd is dan de PEL. In ieder geval niet wat betreft de verhouding tot de EU en de oorlog in Oekraïne.
De Noordse partijen verbonden zich in 1994 in een eigen structuur, Noords Groen Links (NGLA), die voornamelijk werkt binnen het kader van de Noordse Raad, een parlementaire vergadering van de Noordse staten. Er behoren 10 partijen tot NGLA, niet alleen uit de EU-lidstaten Denemarken, Finland en Zweden, maar ook uit Noorwegen en IJsland en de van Denemarken afhankelijke gebieden Groenland en de Faeröer. Er zijn drie partijen uit Denemarken, waaronder SF, en twee uit Noorwegen. Afgezien van Groenlinks in IJsland, dat de premier leverde voor een coalitie met de conservatieven en die sindsdien aanzienlijk zijn gekrompen, zijn de andere NGLA-partijen succesvoller dan hun grotendeels communistische voorgangers in de jaren tachtig. De meeste van hen voeren een socio-ecologische en feministische politiek, en steunen het verzet van Oekraïne tegen Rusland door in te stemmen met sancties en wapenleveringen. In het Midden-Oostenconflict kiezen ze traditioneel partij tegen de Israëlische bezetting en oorlogspolitiek en voor een onafhankelijk Palestina.
Nieuw opgerichte linkse partijen in Oost-Europa, die voor het begin van de oorlog in Oekraïne nauwe contacten onderhielden met linkse partijen in het Westen, hebben sindsdien afstand genomen en zich verenigd in de Centraal-Oost-Europese Groen-Linkse Alliantie (CEEGLA). De reden voor de splitsing is hun standpunt over de oorlog in Oekraïne. De CEEGLA-partijen bekritiseren delen van West-Europees links omdat deze de Russische aanvalsoorlog zouden relativeren door te verwijzen naar het beleid van NAVO-staten. Ze steunen het Oekraïense verzet en zijn voor wapenleveranties aan het land.
Ook de resten van de wereldcommunistische beweging, die elk jaar bijeenkomen voor een wereldtreffen, voornamelijk op instigatie van de Griekse KKE, werden door de oorlog in Oekraïne door elkaar geschud. Terwijl de meeste Oost-Europese partijen, geleid door de CP van de Russische Federatie (CPRF) en de CP van Oekraïne, de oorlog van Rusland tegen Oekraïne steunen, beschouwt een groep rond de KKE het als een imperialistische oorlog aan beide kanten. De overige grotere Europese partijen, zoals de PCF, PCP en PVDA-PTB, zijn slechts sporadisch betrokken in dit kader en hebben zich bij geen van beide standpunten aangesloten. Het door de KKE in 2013 opgerichte initiatief “International Meeting of Communist and Workers’ Parties”, IMCWP, bestaande uit 34 overwegend zeer kleine en orthodoxe Europese partijen, viel als gevolg van dit conflict in 2023 uiteen en werd grotendeels zonder Oost-Europese partijen opnieuw opgericht als “European Communist Action” met 12 leden, waarvan alleen de KKE in het Europees Parlement vertegenwoordigd is.
Partijen die Rusland en China als niet-imperialistische staten beschouwen en hen daarom steunen tegen het westerse imperialisme, kwamen in 2022 samen in een Wereld Anti-Imperialistisch Platform (WAP). Belangrijkere partijen die deelnemen aan de WAP-conferenties zijn de Venezolaanse regeringspartij PSUV, de Tsjechische CP, Links uit Noord-Macedonië en de Russische CPRF.
Verschillende ontwikkelingen in de afzonderlijke landen
Als de stemmen van alle partijen links van de sociaaldemocraten en de groenen bij elkaar worden opgeteld, heeft radicaal links met 6,7 procent licht verloren bij de europarlementsverkiezingen van 2024. Sinds 1994 schommelen de stemresultaten tussen 6,7 procent (2004, 2009) en 8,1 procent (1999 en 2014). Als men echter de links-conservatieve partijen zoals BSW meetelt, is het cijfer 8,2 procent. Als men de resultaten van de dierenwelzijnspartijen, waarvan de parlementsleden in Nederland en Duitsland tot de linkse fractie behoren, erbij optelt, komt men aan 9,2 procent. En als men de M5S toevoegt, komt het radicaal linkse spectrum zelfs op 10,5 procent.
Achter de optelsom gaan heel verschillende ontwikkelingen in de afzonderlijke landen schuil. Aan de winnende kant stonden La France Insoumise en de Italiaanse linksgroene lijst, die erin slaagden de drempel van 4 procent te nemen. In de kleinere staten boekten de Belgische Partij van de Arbeid, de Zweedse Linkse Partij en vooral de Finse Linkse Alliantie winst. Daar staan tegenover de verliezen van Die Linke in Duitsland, SYRIZA en de twee Portugese partijen PCP en Links Blok.
Dat het beeld voor links als geheel er somberder uitziet, komt echter vooral door de resultaten in de voormalige socialistische landen van Oost-Europa (inclusief de voormalige DDR) die nu deel uitmaken van de EU (Afb. 3). Van 2004 tot 2014 bleef links daar steken op 30 procent, waarvan 20 procent voor rekening kwam van sociaaldemocratische partijen. In 2024 was het gedaald tot 20 procent, voornamelijk door de sociaaldemocraten, die slechts 12 procent haalden. Radicaal links was in 2004 al bijna onbeduidend in deze landen, met alleen hogere resultaten in de voormalige DDR en Tsjechië. In 2024 viel het van 7 procent naar 2 procent. Het werd ingehaald door de links-conservatieven in Tsjechië en Oost-Duitsland. In de Baltische republieken en Hongarije zijn er geen radicaal linkse partijen meer en in Bulgarije, Kroatië, Polen, Roemenië en Slowakije liggen de resultaten rond de één procent. De sociaaldemocratie, die grotendeels voortkwam uit de communistische partijen, haalt in zes Oost-Europese landen niet langer 10 procent. Toen de sociaaldemocratische partijen daar in de jaren 1990 en 2000 aan de macht waren gekomen, namen ze Tony Blair en Gerhard Schröder als rolmodel en voerden hun neoliberale politiek met zoveel vurigheid dat veel mensen zich permanent wendden tot rechts-populistische partijen, die meer sociaal beleid te bieden hadden. Uitzonderingen waren de Slowaakse Smer van Robert Fico en de Roemeense sociaaldemocratische partij.
Tegenwoordig proberen sommige sociaaldemocratische partijen hun invloed te behouden of terrein terug te winnen met conservatieve, rechts-populistische en nationalistische standpunten, bijvoorbeeld over migratie of genderbeleid. Hiertoe behoren de twee regeringspartijen in Slowakije, maar ook de partijen in Bulgarije, Roemenië en Tsjechië. Sommige partijen, zoals de Slowaakse Smer en de Bulgaarse Socialistische Partij (BSP), zijn zelfs tegen de ratificatie van het Verdrag van Istanbul van de Raad van Europa, dat gericht is op de bestrijding van geweld tegen vrouwen omdat het de traditionele gezinsstructuur in vraag zou stellen. Ook sommige partijen links van hen kunnen de rechts-populistische en nationalistische verleiding niet weerstaan. Hiertoe behoren de Communistische Partij van Bohemen en Moravië en, buiten de EU, vooral de Communistische Partijen van de Russische Federatie en Oekraïne, evenals het succesvolle nieuwe Links in Macedonië.
Slechts enkele linkse partijen in West-Europa nemen conservatieve sociaal-politieke standpunten in. Naast de BSW zou bijvoorbeeld ook de Griekse KKE in aanmerking kunnen komen, die vaak nationalistische standpunten inneemt en tegen het homohuwelijk heeft gestemd. Ook Fabien Roussel, de voorzitter van de Franse Communistische Partij, is niet bang om het op te nemen tegen de “woke” linkse concurrentie. Hij heeft genoeg van een links dat “ons schuldig laat voelen omdat we auto rijden, vlees eten en dat ons beledigt omdat we voor kernenergie zijn.” BSW en KKE zijn behoorlijk succesvol met zulke standpunten, en Roussel is een van de populairste linkse politici in Frankrijk. Maar dit heeft extreemrechts er niet van weerhouden om nieuwe recordresultaten te boeken in hun landen.
Algehele balans
(1) Over het geheel genomen is het hele linkse spectrum (inclusief de sociaaldemocratie en de Groenen) stemmen blijven verliezen bij de EU-verkiezingen van 2019 en 2024, en belandt nu op 36,5 procent (zie Afb 1). Terwijl de sociaaldemocratische partijen verantwoordelijk waren voor een daling van meer dan 6 procent in 2019, zijn de Groenen nu teruggevallen naar het niveau van 2014. Dat het linkse spectrum als geheel niet nog kleiner is geworden, is te danken aan nieuwe, moeilijk te categoriseren maar nogal progressieve bewegingen zoals de Piraten, Volt en het populistische M5S.
(2) Als we kijken naar de ontwikkeling van het aandeel van radicaal links in de stemmen sinds de eerste EEG-verkiezingen, dan zien we dat het zich niet heeft hersteld van de omvorming van de Italiaanse PCI in de Democratische Partij. In 1979 en 1984 bereikte radicaal links ongeveer 15 procent, daalde tot 12 procent in 1989 en moest genoegen nemen met 7,5 procent in 1994. Sindsdien schommelen de resultaten rond dit cijfer.
(3) Links als geheel bereikte in 1989 een piek van iets meer dan 50 procent. Op het eerste gezicht gaat de daling van 7 procent in 1994 ten koste van radicaal links. Dit is echter vooral te wijten aan de overstap van de PCI, die in 1989 meer dan de helft van de stemmen van radicaal links opbracht, naar de sociaaldemocraten. Maar deze laatsten leden wel het grootste verlies, want ondanks de overstap van de PCI stagneren ze op 30 procent. Ze bleef op dit niveau tot 2004 en daalde toen in twee fasen, met 4 procent in 2009 en met bijna 7 procent in 2019, om te eindigen op iets minder dan 18 procent.
De Groenen, die sinds 1989 resultaten van tussen de 5,2 en 9,5 procent hebben behaald, daalden tot 6,5 procent in 2024.
(4) Omdat de samenstelling van de EU sinds 1979 voortdurend is veranderd, het meest recent met de terugtrekking van het VK, zijn de verkiezingsresultaten door de jaren heen moeilijk te vergelijken. Het is daarom zinvol ze te vergelijken in identieke groepen van landen die op een vergelijkbaar tijdstip tot de EU zijn toegetreden. Zo kunnen we kijken naar (a) alle landen die sinds 1979 of 1981 (Griekenland) lid zijn (Afb. 4) (b) alle West-Europese landen na de toetreding van de Zuid- en Noord-Europese landen (van 1994-1996) en (c) de Oost-Europese EU-leden vanaf 2004 (Afb. 3)
Een vergelijking van de resultaten in de landen die in 1979/81 al lid waren van de EU en dat nu nog steeds zijn (dus exclusief de voormalige DDR-gebieden en het Verenigd Koninkrijk) laat zien dat radicaal links in 2024 met 8 procent zijn beste resultaat sinds 1994 haalt, net als in 2019. (Afb. 4) De sociaaldemocraten stagneren sinds 1979 op ongeveer 27 procent en kelderden in 2019 met 11 procent. Links als geheel verloor 4 procent en viel op 40,5 procent, maar bleef op het niveau van de jaren 1990 en 2000. Sinds 1979 is de achteruitgang van radicaal links groter dan in de EU als geheel. Haar stemmenaandeel daalde van bijna 18 procent in 1979/81 tot 6 procent in 1994, maar sindsdien is de invloed van radicaal links langzaam toegenomen, eerst in Italië, daarna in Duitsland, Griekenland en Frankrijk. Als de resultaten van de linkse conservatieven worden meegerekend, zouden de lijsten van radicaal links zijn gestegen van 8,3 naar 9,6 procent in 2024.
Ook als men de landen meerekent die tot 1996 nieuw zijn toegevoegd (Spanje, Portugal, Zweden, Oostenrijk en Finland), blijven bovenstaande bevindingen juist. De daling van de sociaaldemocratie bedraagt echter slechts 7%. En hoewel radicaal links nog steeds hoger staat dan in 1994, heeft het sinds 2014 bijna 2 procent verloren, voornamelijk door de verliezen in Spanje en Portugal.
(5) De achteruitgang van linkse partijen contrasteert met de bijna voortdurende groei van extreem-rechtse en populistische partijen (Afb. 5). Terwijl ze bij de eerste EU-verkiezingen nog een onbeduidende 2 procent vertegenwoordigden, groeiden ze vervolgens tot ongeveer 10 procent in 1994. Vanaf 2014 was er een gestage toename tot 25 procent nu. Ze zijn gestegen tot 23 procent in West-Europese regio’s en 32 procent in Oost-Europa.
In Oost-Europa groeiden de rechtspopulisten van 12 naar 23 procent ten koste van de conservatieven en liberalen, die tussen 2004 en 2014 daalden van 59 naar 46 procent. Daarna groeit het rechtse spectrum tot 32 procent in 2024 ten koste van het linkse kamp, dat daalt van 31 naar 20 procent.
In West-Europa gaat de groei van radicaal rechts van 2 naar 11 procent vooral ten koste van de conservatieven en liberalen. In 2014 kelderden de conservatieven+liberalen van 51 naar 39 procent. Dit kwam ten goede aan linkse en rechtse populisten. Sindsdien zijn de resultaten van de conservatieven en liberalen relatief stabiel gebleven. Net als in Oost-Europa blijft de sociaaldemocratie stabiel tot 2014. In 2019 verloor ze 7 procent en in 2024 bleef ze stabiel op iets minder dan 20 procent. In dezelfde periode groeide radicaal rechts van 12 naar 23 procent, voornamelijk ten koste van de sociaaldemocraten en populisten. Links als geheel in West-Europa blijft echter, hoewel veel gevarieerder van samenstelling dan in 1994, met ruim 41 procent op hetzelfde niveau als 30 jaar geleden. De conservatieven en liberalen daarentegen dalen met 11 procent tot 37 procent in 2024.
(*) Nico Biver woont in Marburg en heeft voor verschillende parlementsleden van Die Linke gewerkt. Hij is ook journalist en documentairemaker en onderzoekt de geschiedenis en het heden van radicaal links wereldwijd.
[i] De linkse fractie werd opgericht in 1995 onder de naam Verenigd Europees Links/Noords Groen Links (Gauche Unitaire Européenne/Nordic Green Left, GUE/NGL). Nu is de gangbare aanduiding ervan “The Left”.
Hartelijk dank, ons deze heel leerrijke studie over te maken.
De uitdrukking “Meten is weten ” is welgekend!
Ik heb de indruk ‘ na het lezen en bestuderen ‘ van het onderzoek, dat de Linkse fragmentatie te wijten is ” aan een groot onbehagen ” t.o.v. onze huidige wereld. Links zo heb in de indruk wil ” de kool en de geit sparen. Politiek , ideologie ,behoren tot de imaginaire orde en zijn dus wispelturig waar permanent aan moet worden gewerkt om hem in stand te houden . De natuurlijke orde zoals de zwaartekracht is een stabiel fenomeen . Zelfs als de mensen er niet meer in geloven zal de zwaartekracht blijven bestaan.dat is niet zo voor ons economisch systeem, als de bankiers de investeerders niet meer geloven in de vrije markt stuikt ze in elkaar.
De enige overlevingskans van een imaginair systeem is nooit toegeven dat het een mythe is en daarin slagen de kapitalisten &fascisten glansrijk doordat hun boodschap en de taal die ze overbrengt eenvoudig is .
De boodschap van de Linkse beweging ligt veel moeilijker : namelijk het Socialiseren van de mens, hem mee verantwoordelijk maken voor het lot van zijn medemens, dat is de essentie van de leer van Marx waarom dat zo dikwijls vergeten wordt is mij een raadsel . Streven de Linkse krachten in onze democratische samenleving wel hetzelfde doel na ??!