door Jordi Muñoz (*)
31 maart 2020
Op dit ogenblik kunnen we alleen maar gissen naar de omvang van de schok. We weten dat die hevig zal zijn, maar verder weinig. We zijn niet zeker van de economische, sociale en politieke gevolgen van de pandemie. We kunnen dus beter goede vragen stellen dan antwoorden improviseren en vertrouwen op valse zekerheden. Goede vragen stellen is van fundamenteel belang, omdat het kan helpen de collectieve reflectie en het debat te sturen. Zo kunnen we ons vaccineren, niet tegen het coronavirus, maar tegen de meest perverse sociopolitieke gevolgen ervan. Want ‘genetische roulette’ heeft ons in een soort dystopie 1 doen leven, en nu moeten we de besmetting in toom houden en de kosten voor de mens tot een minimum beperken. Maar de uitweg uit deze crisis zal niet door het lot bepaald worden, maar door politieke beslissingen.
Er zijn veel relevante vragen. Ik zal er drie formuleren. De eerste heeft te maken met de gevolgen van deze crisis voor de democratie: komen we er met een zwakkere of sterkere democratie uit? Momenteel leven we onder een uitzonderingswetgeving, met speciale bevoegdheden voor de politie, het leger is op straat om de burgerbevolking te controleren, de macht is opnieuw gecentraliseerd. We vinden het eerder normaal dat er militairen verschijnen op de persconferenties van de regering, we wennen aan het gebruik en misbruik van oorlogstaal. We zien ook hoe eventuele meningsverschillen als onvaderlandslievend worden voorgesteld. En we hebben een zekere idealisering van de Chinese autoritaire dystopie gezien, vanwege haar vermogen om de bevolking nauwkeurig in de gaten te houden, waarbij intensief gebruik wordt gemaakt van bewakings- en monitoringtechnologieën.
Dit alles stemt tot nadenken. Want aan de ene kant lijkt het logisch om tijdelijke beperkingen van enkele fundamentele vrijheden – zoals het vrij verkeer – te accepteren in een poging om de menselijke kosten van de pandemie tot een minimum te beperken. Dit is een redelijk sociaal pact. Maar we moeten het plaatje in zijn geheel blijven zien. De autoritaire en militaristische verpakking van de staat van alarm, vooral in de Spaanse staat, is volkomen overbodig, en gevaarlijk bovendien. We weten niet of de uitzonderingstoestand weken of maanden zal duren. Maar het lijkt nu al nodig om een democratische uitzonderingscultuur op te bouwen, gebaseerd op samenwerking, solidariteit, voorrang voor zorg en het democratisch gebruik van wetenschappelijke kennis. Helaas heeft de Spaanse regering van de PSOE (en Podemos) deze kans gemist.
De tweede vraag heeft te maken met de gevolgen die dit alles zal hebben voor het maatschappelijk middenveld: zullen we er meer coöperatief uitkomen en met meer vertrouwen in de anderen, of juist egoïstischer en wantrouwender? Paradoxaal genoeg is er in tijden van isolement en sociale afstand een zeker gevoel van nabijheid en solidariteit tussen buren en onbekenden. Er is behoefte aan solidariteit en hulp voor de meest kwetsbare bevolkingsgroepen. En grootschalige samenwerking onder de mensen, een samenwerking die niet gebaseerd kan zijn op een logica van individueel belang. Dat laatste zou tot grote problemen leiden voor het maatschappelijk gebeuren, en quarantaine zou alleen nog kunnen door grootschalige sociale controle en repressief optreden. De samenwerking die we nodig hebben sluit ergens aan bij Kants categorische imperatief: handel zoals je zou willen dat iedereen handelt.
De geschiedenis zit echter vol met gevallen waarin extreme situaties, zoals een pandemie, niet met een logica van samenwerking werden beantwoord, maar die van het egoïsme, de felle concurrentie om de schaarse middelen en het loslaten van alle solidariteitsbanden. We hebben al wat anekdotische gevallen gezien van mensen die toch de stad verlaten, hamsteren van toiletpapier en diefstal van beschermend materiaal. Het is nog maar de vraag welke logica zou de bovenhand halen als zulke trend zich voortzet en verhardt. Maar de relevante vraag is vooral welke erfenis er overblijft na het grootschalig sociaal experiment dat we meemaken. Het kan positief uitdraaien, maar het resultaat zou ook uiteenlopende kanten kunnen uitgaan, afhankelijk van het vooraf bestaande niveau van gemeenschapscohesie en sociaal vertrouwen.
En de derde vraag heeft natuurlijk te maken met de verdelingsgevolgen van de economische schok. We hebben de toespraak van premier Pedro Sánchez gehoord, weinigzeggend zoals gewoonlijk, waarin hij zei dat het virus geen onderscheid maakt tussen regio’s, ideologieën of sociale klassen. Maar het is duidelijk dat noch de blootstelling aan de besmetting, noch de problematiek van het opgesloten zijn, noch het risico en de economische en tewerkstellingsonzekerheid voor iedereen gelijk zijn. De pandemie maakt wel degelijk onderscheid tussen de klassen, en de verdeling van de risico’s is zeer ongelijk. De diepte en de ernst van de economische schok, en vooral de vraag wie achteraf de factuur zal betalen, zal afhangen van politieke beslissingen die nu al in de maak zijn in kringen van de macht. Het ligt voor de hand dat er voor een directe Keynesiaanse aanpak wordt geopteerd. Wat anders kan men doen dan massaal geld injecteren nadat de economische activiteit zo drastisch werd teruggeschroefd? De vraag is echter wat er na die noodingrepen komt. Want als de krachtsverhoudingen niet grondig veranderen valt een nieuwe golf van bezuinigingen en orthodoxie te verwachten, ten koste van de zwaksten.
(*) Jordi Muñoz is professor politieke wetenschappen aan de Universiteit van Barcelona. Zijn artikel verscheen op 22 maart in het Catalaans op ara.cat, en op 25 maart in Spaanse vertaling op Viento Sur. Nederlandse vertaling door Ander Europa (gedeeltelijk op basis van de gratis versie van www.DeepL.com/Translator).
Voetnoten
Laat een reactie achter