door Willem Bos, januari 2007
Dit jaar zal de discussie over de toekomst van Europa een belangrijke plaats innemen op de politieke agenda. Nadat de Europese Grondwet in de referenda in Frankrijk en Nederland is verworpen – en na de bezinningsperiode die daar op volgde – zullen in 2007 weer knopen worden doorgehakt. Het op 1 januari begonnen Duitse voorzitterschap zal plannen lanceren om het project van hervorming van de Unie weer vlot te trekken, zoals ze dat zo mooi noemen. Ook als tegenstanders van de Grondwet zullen we nu duidelijk moeten maken hoe het volgens ons verder moet met Europa. De SP bracht daar een nota over uit. Een kritische bespreking daarvan.
Nadat andere partijen (D’66, CDA, PvdA en GroenLinks) al in de loop van het afgelopen voorjaar als reactie op het grondwetreferendum met een nota over Europa kwamen, heeft nu ook de SP haar opvattingen op een rijtje gezet. De nota met de titel ‘Een beter Europa begint nu’ is geschreven door Tweede Kamerlid Harry van Bommel en fractieassistent Niels de Heij. Het moment van verschijnen van de nota was curieus. Al in het voorjaar van 2006 werd de tekst aangekondigd, maar uiteindelijk verscheen het stuk tien dagen voor de kamerverkiezingen. Mede door dat tijdstip is er in de media nauwelijks aandacht aan besteed en heeft het stuk – Ā voor zover ik weet – niet geleid tot publieke discussie.
Dat is jammer, want er is alle reden voor een stevige discussie over de toekomst van Europa. Ook in en rond de SP. Jan Marijnissen roept in het voorwoord bij de nota op om het debat aan te gaan. “Daarbij hoort ook dat we concreet aangeven wat we wel en niet willen in en met de Europese Unie en het bredere Europa”, schrijft hij. Ik geef graag aan die oproep gehoor. Daarbij zal ik me vooral richten op twee belangrijke vragen: waar moet Europa zich wel en waar moet het zich niet mee bezighouden en hoe moet Europa georganiseerd worden? In de nota komen die punten met name aan de orde in de hoofdstukken over een slanker Europa en een democratischer Europa.
Een slanker Europa
Wat moet Europa wel en wat moet het niet doen? De nota pleit voor een slanker Europa en legt vooral de nadruk op wat Europa niet moet doen. “Zaken zoals onderwijs, gezondheidszorg, sociaal beleid, openbaar vervoer en volkshuisvesting zijn primair nationale aangelegenheden. Bestaande bevoegdheden van de Unie op deze gebieden dienen aan de nationale staten teruggegeven te worden.” De bevoegdheden moeten duidelijk afgebakend worden en getoetst aan het subsidiariteitprincipe. (Wat nationaal geregeld kan worden moet ook door de lidstaten zelf worden gedaan).
Europa moet zich beperkten tot kernbevoegdheden. “De Europese samenwerking in EU-verband zal zich de komende jaren moeten beperkten tot het verbeteren van de interne markt, met bescherming van democratische en sociale rechten als randvoorwaarde, en verder tot het beter regelen van grensoverschrijdende kwesties, zoals terrorismebestrijding, milieu, energie en asielbeleid.”
Over een sociaal Europa schrijft de nota: “Voor de uitvoering van sociaal beleid blijven de lidstaten verantwoordelijk. De Europese Unie moet de uitvoering van dit beleid niet onmogelijk maken. Voor de SP is een sociaal Europa in de eerste plaats een Europa waarin lidstaten niet met elkaar concurreren op arbeidsvoorwaarden en publieke en sociale voorzieningen. Een Europa waarin wordt ingezet op behoud en uitbreiding van sociale verworvenheden in plaats van de ondermijning daarvan.”
En over milieubeleid: “Milieuvraagstukken zoals klimaatverandering, luchtverontreiniging en biodiversiteit zijn grensoverschrijdende zaken waar een Europese aanpak vruchten kan afwerpen. Emissienormen voor wegvervoer en Europese samenwerking in de luchtvaartsector kunnen ertoe bijdragen dat de Europese Unie als geheel de afspraken uit het klimaatverdrag van Kyoto naleeft. (…) Toch geldt ook op milieugebied dat bepaalde zaken aan de lidstaten overgelaten moeten worden.”
Het beeld dat hier naar voren komt is: Europa stuurt allerlei verslechteringen op ons af en we moeten ons daar tegen wapenen met nationaal beleid. Dat beeld roept twee vragen op. In de eerste plaats: is het wel zo dat het vooral gaat om verslechteringen die vanuit Europa op ons afkomen? En in de tweede plaats: is het vrijwaren van Europese invloed voldoende om die verslechteringen tegen te houden?
Wat betreft de eerste vraag: het is onmiskenbaar dat Europa een belangrijke rol speelt in het doorvoeren van de neoliberale politiek. Liberalisering en privatisering, met als gevolg daarvan versterking van concurrentie op het vlak van arbeidsvoorwaarden, milieuregels en belastingen worden door Europa gestimuleerd, zo niet opgelegd. Bedrijven en met name de grote multinationale ondernemingen krijgen daarmee de mogelijkheid om op allerlei vlakken de werknemers, maar ook de nationale regeringen, tegen elkaar uit te spelen. Als hier de arbeidskosten te hoog zijn, de milieumaatregelen te streng of de belastingen te hoog, dan vertrekken we naar elders. Dat is de vrije markt die in Europa steeds verder wordt doorgevoerd.
Maar is het wel ‘Europa’ dat hier de drijvende kracht achter is? Uiteindelijk zijn het de nationale regeringen die in politiek Europa de dienst uitmaken. Zij kiezen voor dit neoliberale beleid en gebruiken Europa om het door te voeren. Dat het ze daarbij prima uitkomt om het steeds zo voor te stellen dat allerlei verslechteringen moeten van ‘Europa’ of door ‘Brussel’ worden opgelegd, is onderdeel van het politieke spel. Dat spel is alleen te doorbreken door een vergaande democratisering van Europa.
De tweede vraag is of nationaal beleid voldoende is om verslechteringen tegen te houden en een sociaal en ecologisch verantwoord beleid te realiseren. De vraag stellen is al bijna haar beantwoorden. De grote problemen waarmee we in de wereld van vandaag geconfronteerd worden: de verwoestende marktwerking, de afbraak van sociale voorzieningen, de dreigende vernietiging van het ecosysteem, zijn niet of onvoldoende te stoppen met nationaal beleid. Tegenover de macht van de grote multinationale ondernemingen staan ook afzonderlijke Europese regeringen vrij machteloos. Zelfs de meest direct noodzakelijke maatregelen zoals het drastisch terugdringen van de uitstoot van broeikasgassen of het beperken van de speculatieve valutahandel (door middel van een Tobintax) is alleen op internationaal vlak mogelijk. Daarvoor is internationale (en in ons geval) Europese politieke macht noodzakelijk.
Op een heleboel vlakken hebben we minder Europa nodig (minder markt, minder bewapening, minder concurrentie), maar op andere gebieden hebben we juist meer Europese politieke macht nodig. Maar dan moet die macht wel democratisch gecontroleerd worden.
Democratisch Europa
“Een democratischer Europa”, zo begint het betreffende hoofdstuk, “betekent een Europa waarin burgers meer te zeggen hebben over alles wat hen aangaat. Dat betekent dat beslissingen die genomen worden in Europese samenwerkingsverbanden door de burgers gezien, begrepen en gecontroleerd moeten kunnen worden.”
Dit uitgangspunt wordt uitgewerkt in een groot aantal voorstellen. Zo wordt er gepleit voor een versterking van de rol van nationale parlementen (die naar Deens voorbeeld de ministers een beperkt mandaat moeten geven voor Europese onderhandelingen); een gele-kaartprocedure (waarbij een derde van de nationale parlementen een Europees initiatief af kan fluiten); een sterkere rol voor nationale regeringen (door het handhaven van het nationale vetorecht); een beperking van de rol van de Europese Commissie (overheveling van het recht op initiatief voor Europese regelgeving van de Commissie naar de Raad van Ministers); beperking van de rol van het Europese Hof; versterking van de relatie tussen het Europese Parlement en nationale parlementen (door invoering van het dubbelmandaat waarbij leden van het nationale parlement ook lid zijn van het Europese Parlement); transparantie van de besluitvorming in de Raad (openbaarheid van zowel wetgevende als niet-wetgevende activiteiten); versterking van de rol van het Europese Parlement (door bestaande Europese controleorganisaties zoals de rekenkamer en het fraudebureau onder verantwoordelijkheid van het parlement te plaatsen); invoering van een ‘burgerinitiatief’ (waarbij een miljoen burgers de bevoegdheid krijgen om een kwestie op de agenda te zetten) en de goedkeuring van nieuwe Europese verdragen door referenda.
Tegen de meeste van deze voorstellen is vanuit democratisch oogpunt niet veel in te brengen. Maar leidt dit bij elkaar tot een wezenlijke democratisering van Europa? Krijgen met deze voorstellen de burgers meer te zeggen over alles wat hen aangaat? Dat is nog maar de vraag.
De wezenlijke structuur van het huidige Europa wordt door de voorstellen niet aangetast. Het huidige Europa is een hybride constructie. Formeel is het een samenwerkingsverband van zelfstandige landen, maar waar in werkelijkheid wel degelijk sprake is van een aparte Europese politieke macht die betrekkelijk ongrijpbaar, ondoorzichtig en oncontroleerbaar is. Als het aan de nota ligt, blijven het de nationale regeringen die in de Europese Raad de belangrijkste lijnen uitzetten. Het ontbreken van effectieve democratische controle op dit orgaan blijft bestaan. Openbaarheid van de Raad zoals die wordt bepleit is natuurlijk een positieve zaak en het is mooi dat de nota – in tegenstelling tot de Grondwet – die niet wil beperken tot wetgevende arbeid. Maar het is duidelijk dat met een formele openheid niet echt inzicht verworven kan worden op het hele proces van voorbereiden en onderhandelen dat aan de formele besluitvorming vooraf gaat. Laat staan dat daarin werkelijk effectief kan worden ingegrepen.
Ook het inperken van de macht van de Commissie – door het haar afnemen van het exclusieve recht op initiatief voor Europese wet- en regelgeving – is positief, maar om dat initiatief dan uitsluitend te leggen bij de Raad leidt er niet toe dat het democratisch gehalte van Europa wordt versterkt. Het is meer een kwestie van of we door de hond of door de kat gebeten worden.
Parlementaire democratie
Het enige direct door de bevolking gekozen Europese orgaan is het Europese Parlement. Het ligt dan ook voor de hand om – als je een democratischer Europa wil – de positie van het parlement te versterken. Niet alleen door controleorganen als de rekenkamer en het fraudebureau onder haar te plaatsen, maar door haar de “normale” bevoegdheden van een democratisch parlement te geven: het recht op een beslissende stem over de begroting; het recht om de Commissie en individuele commissarissen naar huis te sturen; het recht op initiatieven voor wet- en regelgeving. Al die zaken worden in de nota niet voorgesteld.
Ook met het invoeren van alle in de nota genoemde voorstellen voldoet de Europese politiek niet aan de minimumnormen die we voor de democratie op landelijk, plaatselijk en provinciaal niveau noodzakelijk achten. Maar Europa is geen staat en moet dat ook niet worden, is het argument dat hier in de discussie steeds tegenin wordt gebracht. Dat klopt en daar ligt ook zeker een probleem. Een volwaardige parlementaire democratie op Europees vlak met een Europees Parlement met doorslaggevende bevoegdheden zou – als er verder niets veranderde – een enorme versterking van Europa betekenen. Je komt dan heel dicht in de buurt van een federaal Europa, waarbij een Europese meerderheid in het parlement een minderheid kan overstemmen, ook als daar nationaal geen draagvlak voor is. Dat willen we niet, want we willen niet dat Europa ons zaken opdringt.
Maar is de keuze werkelijk die tussen een federaal of een democratisch Europa? Moeten we werkelijk het ondemocratische karakter van de Unie accepteren omdat we tegen een te grote politieke macht van Europa zijn? Dat lijkt me niet. Een gezond uitgangspunt zou zijn dat alles wat er op Europees vlak besloten wordt ook onder volledige democratische controle moet gebeuren. (En dat ook de vraag wat tot het Europese terrein wordt gerekend democratisch besloten moet worden.)
Met de huidige structuur kan dat niet. Die hinkt op twee gedachten: een beetje democratie met een Europees Parlement (met zeer beperkte bevoegdheden) en een bepalende rol voor de Europese Raad waarin 27 regeringsleiders in moeizame onderhandelingen tot een deal komen. Met de voorstellen van de nota wordt de positie van de Raad nog verder versterkt (met het exclusieve initiatiefrecht). Daar komt bij dat het Europees Parlement verzwakt wordt door de parlementariƫrs het werk naast hun werk in het nationale parlement te laten doen (het dubbelmandaat).
Van verschillende kanten zijn de afgelopen tijd voorstellen gedaan om tot een democratischer Europa te komen zonder een versterking van de Europese macht. Zelf heb ik in de brochureĀ ‘Een ander Europa is mogelijk’ gepleit voor een tweekamersysteem waar naast een Europees Parlement – met volledige bevoegdheden op een beperkt terrein – een senaat of landenkamer staat met nationale fracties met grote bevoegdheden, die in de plaats komen van die van de Raad.
Ook allerlei andere constructies zijn denkbaar. Waar het om gaat is democratisering van de besluitvorming zonder een ongewenste versterking van de politieke macht van Europa. Natuurlijk kan je niet verwachten dat in een dergelijke partijnota een keuze wordt gemaakt voor de ene of de andere oplossing. Daarvoor is nog veel meer discussie nodig. Maar het is jammer dat deze problematiek in de nota niet genoemd wordt, zodat de suggestie ontstaat dat met beperkte veranderingen in de huidige structuur een aanvaardbaar democratisch functioneren van Europa gerealiseerd kan worden.
De Centrale Bank
Een ander belangrijk gemis in de nota is het ontbreken van een passage over de Europese Centrale Bank (ECB) en de noodzaak van democratische controle daarop. Vooral met de invoering van de euro is de ECB een machtig orgaan geworden waar geen enkele democratische controle op is. De afzonderlijke Europese landen hebben indertijd het monetaire beleid uit handen gegeven en ook politiek Europa voert geen monetair beleid. Dat is geheel overgedragen aan de Centrale Bank. Die heeft slechts een doelstelling: het bewaken van de prijsstabiliteit (het tegengaan van inflatie). Terwijl vroeger landen konden beslissen om onder bepaalde omstandigheden de inflatiebestrijding minder prioriteit te geven ten gunste van het stimuleren van de bestedingen om zo de werkloosheid tegen te gaan, is dat nu onmogelijk geworden.
In het vorige nummer van Spanning (het blad van het wetenschappelijk bureau van de SP) schreven Hans van Heijningen en Arjan Vliegenthart “De SP stelt zich op het standpunt dat de economie politiek aangestuurd moet worden.” Dat zou zeker ook op Europees vlak moeten gelden. Een democratisch Europa betekent ook een Europa met democratische controle op de Centrale Bank.
Het centrale probleem met het huidige Europa is – naast het ondemocratische karakter – vooral de ongebreidelde marktwerking. Het neoliberale model. In de Grondwet werd de dominantie daarvan uitdrukkelijk vastgelegd en dat was een belangrijke reden om de Grondwet af te wijzen. Maar de marktdominantie is in Europa natuurlijk al lange tijd realiteit. De gevolgen daarvan zien we dagelijks om ons heen. Om dat tij te keren is een andere vorm van Europese samenwerking, een ander Europa, nodig. Het zou goed zijn als de SP – die een zo vooraanstaande rol speelde in de strijd tegen het Europa van de Grondwet – die discussie op zou pakken.