Komende evenementen

De PVDA op zoek naar een Europese strategie

Door Herman Michiel
1 september 2018

 

In het lentenummer van Lava formuleerde Marc Botenga onder de titel De illusies van de “lexit” een aantal overwegingen over een strategie voor links in Europa. Botenga is actief lid van de Belgische PVDA/PTB waar hij mee gestalte geeft aan de Europese opstelling van de links-radicale partij. Hij werkt als politiek adviseur voor de linkse fractie (GUE) in het Europees Parlement.

Nu zijn artikel ook toegankelijk is voor wie niet op Lava geabonneerd is 1 wil ik graag ingaan op een aantal van zijn standpunten. Enerzijds is het een verademing dat het ‘Europees debat’ uiteindelijk ook doorgedrongen is tot in onze contreien; anderzijds ben ik het niet met alles eens, of vind ik dat een aantal discussiepunten zouden opgehelderd moeten worden. In ieder geval is het belangrijk dat er met de PVDA/PTB voor de eerste maal in de Lage Landen een (voorlopig nog kleine) partij is die het ‘Europees strategisch debat’ ernstig neemt.

 

Een strategische eenheidsformule ?

Als we spreken over een ‘strategisch debat’ binnen links in de Europese context dan gaat het over de vraag hoe linkse partijen zich daarin moeten opstellen om zich te weer te stellen tegen het neoliberale EU-keurslijf en linkse overwinningen mogelijk te maken. De situaties kunnen sterk uiteenlopen. Er zijn landen die de euro hebben aangenomen, en er zijn andere; sommige behoren tot de ‘kern’ (onder andere die met een sterk handelsoverschot zoals Duitsland en Nederland) , anderen tot de mediterraanse (Griekenland, Spanje, Portugal…) of Oost-Europese ‘periferie’; meestal zijn linkse partijen in een minderheidspositie, maar zoals het Griekse SYRIZA heeft aangetoond is het niet uitgesloten dat ze via de parlementaire weg de politieke leiding nemen van een EU-lidstaat. Als we daarbij ook rekening houden met de uiteenlopende graad van sociale mobilisatie, sterkte van extreem rechts enerzijds en radicaal links anderzijds, en particuliere omstandigheden (Catalonië, Brexit, vluchtelingen…), dan is het weinig waarschijnlijk dat er een soort eenheidsformule bestaat voor links, toepasbaar in elke lidstaat, onafhankelijk van context en politieke conjunctuur.

Het is echter wel naar een dergelijke one-fits-all formule dat Botenga lijkt op zoek te zijn. “Moeten we de strijd Europees voeren en de Unie democratiseren? Of moet een linkse regering gaan voor een ‘lexit’ (linkse eur-exit), zich bevrijden van het eurokeurslijf door uit de eurozone of zelfs uit de EU te stappen?”, schrijft hij bij de inleiding van zijn artikel. Hij verwerpt beide opties omdat ze “in essentie de strategische horizon van links tot een beter beheer van het kapitalisme beperken”, en hij lijkt een beter strategisch alternatief te zullen voorstellen. Daarover verder meer, maar door meteen en in algemene termen een exit van de hand te wijzen, stelt zich de vraag: wat zou een linkse regering in Griekenland anno 2015 hebben moeten doen? We zullen verder nagaan wat Botenga hierover denkt, want het is een essentieel probleem voor elke linkse strategie die verder kijkt dan vandaag. Zou een euro-uitstap van Griekenland zoals o.a. Lapavitsas die voorstelde alleen maar tot “een beter beheer van het kapitalisme” geleid hebben? Het is natuurlijk iets helemaal anders om voor een lexit te gaan in de dramatische omstandigheden van Griekenland anno 2015,  en exit voortaan als hét links ordewoord te beschouwen voor alle 19 landen van de eurozone, als sine qua non voor elke vooruitgang. Maar ik denk niet dat men, ­ op uitzonderingen na misschien, ­ van de lexiteers een dergelijke karikatuur kan maken.

Ook eerder karikaturaal is een uitspraak als “Als ieder in eigen lidstaat opkomt voor een uitstap, krijgen Europese samenwerking en sociale eisen op Europees vlak een tweederangsstatus”. Dit lijkt ingegeven door een soort Kantiaanse categorische imperatief: een standpunt is maar juist als het univeraliseerbaar is. Nochtans heeft het politiek gevecht meer van een Gramsciaanse stellingenoorlog die alle kansen benut zoals ze zich aandienen. (We laten buiten beschouwing of Europese samenwerking en sociale eisen momenteel  een eersterangsstatus hebben, nu alleen de Britten opkomen voor een uitstap.)

Geen categorische imperatief, maar wel een aantal algemene principes moeten aan de basis liggen van een strategie van linkse partijen en bewegingen in de EU: solidariteit, internationalisme, sociale vooruitgang, enz. Maar het is contraproductief te zoeken naar een one fits all opstelling, een exit bij voorbaat te excommuniceren; daarvoor is het politieke landschap in Europa te heterogeen.

 

Europees Links als beperkend kader van het debat?

 

Toeval of niet, het vlakaf verwerpen van lexit in alle omstandigheden, en het omzeilen van een grondige discussie over de weg die de SYRIZA-regering insloeg, is de positie ingenomen door de meerderheid van de Partij van Europees Links (EL) 2. Sommige leiders van EL geven blijk van een wel groot politiek ‘realisme’. Voormalig EL-voorzitter en PCF-leider Pierre Laurent bleef ook na de Griekse capitulatie spreken over de “moed van de Griekse regering”; huidig EL-voorzitter Gregor Gysi (Die Linke) behoort eveneens tot de reformistische vleugel van zijn partij (Die Linke), en is bv. voorstander van rot-rot-grün (coalitie SPD/Die Linke/Grünen). De leiding van EL heeft in ieder geval weinig rekening gehouden met de standpunten van aangesloten partijen voor wie uitstap uit de euro geen taboe is, of die een kritischer bilan maken van de regering Tsipras.

Het is misschien begrijpelijk dat een kleine partij als de PVDA/PTB, die nog geen Europese verkozenen heeft (ze is wel ‘geassocieerd lid’ van de linkse fractie in het Europees Parlement) nog geen controversiële standpunten inneemt binnen het complex wereldje van Europees links. Nochtans zal opheldering op den duur wel nodig zijn, wil men niet van politiek opportunisme beschuldigd worden. De vraag naar meer duidelijkheid binnen EL wordt trouwens al een beetje duidelijker gesteld, nadat Jean-Luc Mélenchon de kat de bel aanbond en voorstelde om SYRIZA omwille van haar beleid sinds medio 2015 uit EL te zetten. Daar werd geen gevolg aan gegeven, en Mélenchons Parti de Gauche besloot ondertussen EL te verlaten. Het zou interessant zijn te weten hoe de PVDA oordeelt over deze kwestie. Botenga houdt het echter voorzichtig, en polemiseert met de zeer interessante maar politiek weinig doorslaggevende  auteurs als Cédric Durand, Frédéric Lordon en Costas Lapavitsas 3. Nochtans stelde ook Mélenchon het eurolidmaatschap van Frankrijk in vraag en had hij het in de aanloop van zijn presidentiële campagne over een ‘Plan B’.

 

Het Griekse drama is een grondiger debat waard!

Botenga besteedt veel meer woorden aan het verwerpen van de lexit-voorstellen van Costas Lapavitsas 4 dan aan de capitulatie van Tsipras; bovendien worden Lapavitsas’ voorstellen op een weinig correcte manier weergegeven 5. Lapavitsas’ scenario zou “vertrekken van de wijdverspreide illusie dat het volstaat om via verkiezingen tot een formele verwerping van de Europese verdragen te komen”, een bewering die nergens op steunt. Integendeel, Lapavitsas is altijd overtuigd geweest van EU-represailles tegen een lidstaat die te ver uit de pas loopt, en heeft gedetailleerde scenario’s uitgewerkt voor een regering die een dergelijk risico zou lopen. Het weinige dat Botenga hiertegen inbrengt is dat “maatregelen om de economische schade van dergelijke uitstap te beperken waarschijnlijk te laat komen” en dat nationalisering “een essentieel instrument is, maar geen wondermiddel.”  Wie nu nog niet de daver op het lijf heeft voor een exit moet nog weten dat “de prompte devaluatie van de nieuwe munt, noch de controle op kapitaal en bankactiviteiten tekorten zullen verhinderen, van toiletpapier tot geneesmiddelen, van voedingsmiddelen tot benzine.”  Tja, veel hoop geeft dit niet om ooit uit de Europese wurggreep te geraken… Het is ook nogal opvallend dat Botenga alleen spreekt over het ‘falen’ van de Griekse regering, maar dat deze het OXI-referendum van 5 juli 2015 platweg naast zich neerlegde terwijl het een kernelement was voor een doorgedreven linkse strategie komt helaas niet ter sprake.

Botenga geeft wel een échte ‘oplossing’ wanneer hij stelt: “Het is niet de euro of de Europese Unie, maar het kapitalisme dat de huidige economische, ecologische, democratische en culturele crisissen met elkaar verbindt. Enkel een totaal andere samenlevingsorganisatie, bevrijd van de dogma’s van de concurrentie en de markt, kan deze crisissen oplossen.”  Zeer juist, volledig akkoord, alleen het socialisme (het echte dan) biedt afdoende antwoorden op de meeste van onze huidige problemen. Maar ondertussen zijn er wel mensen en organisaties die proberen partiële en voorlopige antwoorden te bieden en aan sociale noden enigszins tegemoet te komen. Ik durf zelfs beweren dat de PVDA/PTB een dergelijke organisatie is, een partij die het socialisme als einddoel ziet, maar ondertussen ijvert voor betere lonen, pensioenen, geneeskunde, ook al zal dit de kapitalistische crisissen niet verhinderen. En als Botenga vindt dat “eenzijdig de nadruk leggen op de vele gebreken van de euro of de Europese Unie het noodzakelijk debat over het economisch en politiek systeem kan ondersneeuwen”, zou je dat ook kunnen toepassen op de vele gebreken van de Belgische regering waartegen zijn partijgenoot Hedebauw in het nationaal halfrond meesterlijk van leer trekt, zonder vrees blijkbaar dat dit de mensen zou afleiden van de werkelijke strijd tegen het kapitalisme.

Even terzijde: de dooddoener van It’s capitalism, stupid brengt ons bij de volgende vraag: alle calamiteiten die Botenga (terecht) ziet plaatsvinden bij de uitstap van een lidstaat uit de euro zullen tot een hogere macht verheven worden als een land of een groep landen wil uitstappen uit het kapitalisme, een perspectief dat de PVDA (gelukkig) nog steeds genegen is. Is dat in een zo onnoemelijk verre toekomst dat we er ons geen zorgen moeten over maken? Of is het dan zo zeker dat op zijn minst een heel continent gelijktijdig van het kapitalisme af wil?

Nog over de calamiteiten bij een uitstap moet iets opgemerkt worden dat bijna volledig buiten het blikveld van links gebleven is, maar waar net Lapavitsas mogelijkheden in zag. De Duitse minister van financiën en ‘eurozone-tsar’ Wolfgang Schäuble heeft herhaald laten verstaan dat hij voor een op zijn minst tijdelijke uitstap van Griekenland uit de euro gewonnen was, en dat dit op een geordende manier zou kunnen gebeuren 6. Daar werd over het algemeen, ook door linkse commentatoren, zeer verontwaardigd over gedaan, als een aanval van rechts Europa op links, als een zoveelste brutaliteit van tsar Schäuble. Maar verontwaardiging is niet altijd de beste leermeester; weinigen aan de linkerzijde zagen in dat hier een kans lag, een uitstap uit de euro zonder dat de hele hemel instort. Ik ken er eigenlijk maar drie: Costas Lapavitsas, Statis Kouvelakis 7 en Susan Watkins, redacteur van New Left Review 8. Misschien belemmert niet alleen de verontwaardiging, maar ook het zoeken naar een ‘strategische eenheidsformule’ voor links de opmerkzaamheid voor opportuniteiten zoals ze zich voordoen. Greep niet ene Illitch Oeljanov een dergelijke kans toen een verzegelde Duitse trein hem in april 1917 naar Petersburg bracht? Voorwaar een politiek initiatief dat aan geen enkele categorische imperatief beantwoordde!

Tenslotte nog een opmerking om het hoofdstuk Griekenland te besluiten. Los van alle mogelijke kritiek die men op het beleid van SYRIZA kan hebben is het niet zeer duidelijk of Botenga al dan niet voor de vorming van een regering SYRIZA gewonnen was. Hij lijkt de partij te verwijten (pag. 82) dat ze de “absolute voorrang gaf aan regeringsdeelname, ten koste van partijopbouw en de organisatie van mensen als tegenkracht”. Nu kan in het geval van Griekenland 2015 de kwestie van ‘regeringsdeelname’ van SYRIZA niet op dezelfde manier benaderd worden als de deelname van sociaaldemocratische of linkse partijen aan burgerlijke regeringen; SYRIZA nam niet deel aan een regering, maar vormde de regering 9. Bedoelt Botenga dat SYRIZA in januari 2015 niet sterk genoeg stond om de regeringsverantwoordelijkheid te nemen? Dit is een mogelijk (en vrij origineel) standpunt, maar zou dan ook expliciet moeten geformuleerd worden. En zou het de linkse zaak in Griekenland en Europa zoveel geholpen hebben als een linkse partij de overwinning behaalt, maar zich excuseert bij zijn kiezers want “sorry, we zijn er niet klaar voor” ?

 

Strijd op nationaal vlak? Strijd op Europees vlak?

We komen nu tot de strategische beschouwingen met een meer directe betekenis voor links in de ‘kern’ van de EU. Er is veel sociale achteruitgang, armoede, ongelijkheid, maar geen acute crisis zoals die zich voordeed in Griekenland, of zelfs maar in Spanje, Portugal of Ierland. Uitstapscenario’s zijn niet aan de orde. Toch leeft het besef dat het beleid van onze neoliberale regeringen, geïnspireerd en geactiveerd via de instellingen van de EU, een neergaande spiraal betekent waaruit we moeten ontsnappen vooraleer we de bodem bereiken . Hoe? Wat te doen? Alhoewel Botenga het vooral over lexit heeft, bevat zijn artikel ook diverse aanduidingen die op kern-Europa betrekking hebben.

Als de hamvraag is (en dat is ze volgens mij) welke praktijk linkse organisaties moeten uitoefenen, welke articulatie tussen strijd binnen het nationaal kader en op het Europees vlak wenselijk en mogelijk is, wat internationalisme vandaag in de context van de Europese Unie betekent, dan moet ik vaststellen dat Botenga de hamvraag uit de weg gaat. In plaats van in te gaan op deze praktische vraag, vervangt hij ze door een andere, meer theoretische: wat is de aard van de nationale staat? Dat gebeurt zo (pag. 83): “De strijd voor de bescherming van sociale rechten wordt inderdaad meestal, hoewel lang niet altijd, nationaal uitgevochten. Dat zegt echter weinig of niets over de nationale staat.” Dan volgen allerlei beschouwingen waarmee men het zonder probleem eens kan zijn: het is door klassenstrijd binnen de natiestaten dat rechten werden afgedwongen, zodra ze kunnen zullen de leidende klassen dergelijke verworvenheden terugschroeven, geen enkele van onze Staten is werkelijk sociaal of echt democratisch, enzovoort. Niet alleen verschuift aldus de praktische vraag (hoe moeten we strijden?) naar een theoretische (de aard van de natiestaat), maar Botenga situeert zijn opponenten, ten onrechte, binnen het kamp van degenen die allerlei illusies koesteren over de natiestaat: “Het exit-argument sluit aan bij de mythe die beweert dat men de macht kan teruggrijpen op nationaal niveau”, “exit-campagnes promoten de facto een klasseloze abstractie van de natiestaat”, enzovoort.

Er worden hier twee dingen door elkaar gehaald: illusies in de nationale soevereiniteit enerzijds 10, en anderzijds de vaststelling dat verzet tegen de kapitalistische dominantie zich voor het overgrootste deel afspeelt binnen de arena’s van de nationale staten, of men dit nu betreurt of niet.

Ik heb elders al eens geprobeerd dit onderscheid tussen nationalisme en strijd op nationaal vlak te verduidelijken 11, ik zal het hier bij een praktische overweging houden. In een hele reeks Europese landen staan dezelfde bekommernissen op de strijdagenda van radicaal links: tegen de aftakeling van het arbeidsrecht, meer loon en pensioen, verdediging van sociale zekerheid en openbare diensten, rechtvaardiger belastingen, betere gezondheidszorg enzovoort. De PVDA/PTB zet zich in op al deze terreinen. Hoe? Door een gecoördineerd optreden in Europees verband met gelijkgestemde krachten? De vraag stellen is ze beantwoorden: hoe ‘logisch’ dit ook lijkt, het beantwoordt niet aan de bestaande intra-Europese verhoudingen, ook de PVDA/PTB voert de strijd haast uitsluitend binnen de nationale grenzen. Er is zeker meer internationale samenwerking mogelijk, en het is de verdomde plicht van links om daar al het  mogelijke voor te doen, maar wie strijd wil voeren doet dit met de middelen die ter beschikking staan, en die zijn voor het allergrootste deel nationaal 12. Dat is zelfs zo in eminent transnationale aangelegenheden zoals de strijd tegen klimaatverandering, vrijhandelsverdragen of meer defensie-uitgaven: beginnen doe je door je eigen regering op de korrel te nemen. Misschien wordt het ooit anders. Misschien ageert links binnen 20, 40 of 100 jaar stelselmatig onmiddellijk op het Europese, of waarom niet: op het globale niveau, maar het zou een enorme illusie zijn dat nu reeds als strategisch uitgangspunt te nemen. Met alle respect voor Yanis Vaoufakis en zijn DiEM25, die deze weg gekozen heeft, maar ik vrees dat hij vooral zal bewijzen dat het een onvruchtbare aanpak is.

Ik ben het ook absoluut niet eens met Botenga waar hij de eventuele ‘uitstap’ van een lidstaat als een aantasting en belemmering ziet voor de internationale solidariteit. We citeerden reeds de uitspraak: “Als ieder in eigen lidstaat opkomt voor een uitstap, krijgen Europese samenwerking en sociale eisen op Europees vlak een tweederangs status” (pag. 88). Vooreerst zal niet iedere lidstaat dit doen, maar ook als slechts één het doet, en vooral in een duidelijk linkse context (wat men van Brexit niet kan zeggen), zou dit hopelijk een golf van solidariteit kunnen opwekken. Alle verhoudingen in acht genomen: niemand heeft de bolsjewiki een gebrek aan solidariteit en internationalisme verweten omdat ze op hun eentje uit het kapitalistisch systeem stapten; integendeel, het bracht een golf van enthoesiasme en solidariteit op gang, de Britse dokwerkers weigerden zelfs munitie te laden die zou ingezet worden tegen de Sovjets.
En wat te zeggen van Lapavitsas’ argumenten dat zelfs het reformistische programma van Corbyns Labour niet kan uitgevoerd worden binnen de Europese eenheidsmarkt 13 ? Is daar niets van aan? Is het een uitvinding van ‘soevereinisten’ dat de EU de lidstaten in een neoliberaal keurslijf dwingt?

Aan internationalistische solidariteit moet permanent verder gewerkt worden 14 maar een linkse regering die haar strategie zou baseren op de hypothese van een grootse internationale solidariteitbeweging is onverantwoord lichtzinnig. Een eventuele exit kan men voorbereiden, een internationale solidariteitsbeweging nauwelijks. Over de kracht van die internationale solidariteit geeft Botenga trouwens nogal tegenstrijdige interpretaties. Enerzijds zegt hij (terecht me dunkt) dat men niet al te zeer moet hopen op “een spontane Europese opstand volgend op de uitstap van één land, dat temidden de chaos een meer sociaal beleid zou pogen te voeren”. De solidariteit met de strijd in Griekenland was inderdaad nogal mager. Anderzijds dicht hij de Europese arbeidersbeweging een krachtpositie toe waarvan men alleen kan dromen. Zo stelt hij (pag. 96) dat de Audi-fabriek in Vorst (bij Brussel) alleen nog bestaat dankzij de solidariteit van de Duitse arbeiders… Een ernstige inschatting van de krachtsverhoudingen kan men dit niet noemen.

Vakbondssolidariteit aanmoedigen is één zaak, de krachtsverhoudingen tussen arbeiders en patronaat omkeren is een andere. Botenga moet daarbij de ogen sluiten voor een levensgroot probleem voor de werkerssolidariteit: de vakbondsbureaucratie en de sociaaldemocratische (in sommige gevallen, christendemocratische ) greep op de vakbonden. Zo schrijft hij, verwijzend naar Lordon: “Sommigen gaan zelfs zover dat ze insinueren dat de Duitse vakbonden, of meer in het algemeen de Duitse werkers, voorgoed hebben gecapituleerd voor de Duitse export-en surplusstrategieën. Hoezeer dat onzin is, toonde in januari 2018 nog de grote stakingsbeweging van honderdduizenden Duitse werknemers uit de metaalsector doorheen Duitsland.” Enige overdrijving (de Duitse werkers voorgoed, gecapituleerd) is blijkbaar nodig om het argument kracht bij te zetten, maar men moet helaas geen antisyndicalist zijn om de remmende invloed van de SPD op de Deutsche Gewerkschaftsbund te erkennen 15. De   PVDA meende zelfs dat de “Duitse strijd voor de 28-urenweek het Europese patronaat doet beven”, terwijl die zgz. 28-urenweek in de eerste plaats een patronale overwinning is op het vlak van flexibiliteit. 16. Over de absoluut ondermaatse prestaties van het Europees Vakverbond (EVV, of ETUC), die een sleutelrol zou moeten spelen in de Europese werkerssolidariteit, vernemen we evenmin iets.

 

Ter afronding

Ik beschouw deze commentaren op Marc Botenga’s artikel niet als een evaluatie van ‘de’ Europese strategie van PVDA/PTB, maar veel meer als een bijdrage in het debat ter linkerzijde over een dergelijke strategie. Men kan tot genoegdoening vaststellen dat dit debat binnen de PVDA aan de gang is en dat er uiteenlopende standpunten circuleren. Botenga’s partijgenoot Johan Somers bijvoorbeeld blijkt meer begrip te hebben voor een ‘Plan B’ en een exitstrategie  17. Partijvoorzitter Mertens spreekt zeer duidelijk over een confrontatie met de EU 18 en hij blijkt in het OXI- referendum van 5 juli 2015  een “duidelijk mandaat om Neen te zeggen” te zien. Als dit nuances zijn, zijn het toch belangrijke.

Overigens doorkruist het ‘Europees strategisch debat’ zowat alle linkse formaties in Europa. Men vindt het terug in Die Linke en in Podemos, in ATTAC en de trotskistische stroming. De hoger vermelde Cédric Durand bijvoorbeeld behoort tot deze laatste strekking, maar daartoe behoren bijvoorbeeld ook Michel Husson, Catherine Samary of Ozlem Onaran, die standpunten innemen die vrij dicht bij die van Botenga aanleunen. Is dat geen aansporing om een open, verhelderend en vruchtbaar debat in de hele linkerzijde te voeren? ■


 

Voetnoten

  1. Zie Lava nr. 4, p. 79-97, https://lavamedia.be/de-illusies-van-de-lexit/
  2. De Partij van Europees Links, kortweg EL (European Left), is het Europees samenwerkingsverband van een reeks Europese  partijen die zich links van de sociaal-democratie opstellen. Maken er onder andere deel van uit: Die Linke (Duitsland), PCF en Parti de Gauche (Frankrijk), Syriza (Griekenland), Bloco de Esquerda (Portugal) en andere. Sommige van deze partijen hebben verkozenen in het Europees Parlement, en maken er deel uit van de parlementaire groep (fractie) Europees Unitair Links/Noords Groen Links (beter bekend als GUE/NGL of kortweg  GUEGauche Unitaire Européenne). Sommige partijen, zoals de Nederlandse SP, maken wel deel uit van de GUE, maar zijn niet aangesloten bij EL.
  3. Cédric Durand doceert economie aan de Université Paris-XIII, Frédéric Lordon is filosoof en onderzoeksdirecteur bij de Franse wetenschappelijke overheidsorganisatie CNRS.  
  4. De Griek Costas Lapavitsas  (° 1961) is professor politieke economie aan de University of London. Een overtuigd marxist (o.a. een specialist wat betreft het marxisme in Japan), gewezen parlementslid voor Syriza (tot de aanvaarding van het derde memorandum met de Troika) en sinds altijd een tegenstander van de euro. Hij publiceerde heel wat artikels en boeken over de rol van de euro en over een linkse uitstapstrategie.
  5. Dat is zeker ook zo in het geval van Frédéric Lordon. Botenga beweert dat Lordon “de euro wil ontbinden en een gemeenschappelijke munt zonder Duitsland creëren”. Het klopt dat Lordon (en een aantal andere auteurs) aangetoond heeft dat er aantrekkelijke alternatieven voor de euro bestaan. Een bepaalde vorm van ‘gemeenschappelijke munt’ zou aanzetten tot solidariteit in plaats van het huidige Europese monetaire egoïsme. Hij pleit ervoor een dergelijke munt in te voeren in landen waar een crisis tot Griekse toestanden dreigt te leiden, en er zoveel mogelijk een coöperatief project van te maken. Dat is iets anders dan te beweren dat Lordon de ontbinding van de euro als een politiek project zou voorstellen.
    Botenga geeft (pag. 82) ook de indruk dat Lordon een van die “voorstanders van de uitstap” is met veel illusies in verkiezingsoverwinningen en weinig aandacht voor de opbouw van een sociale tegenkracht. Dat is zeker in het geval van Lordon zeer onterecht. Tijdens de Nuits Debout begeesterde hij duizenden studenten en scholieren met zijn welbespraakte tirades tegen de El Khomrihervormingen.
  6. In een interview met Lapavitsas in Jacobin staat dat Schäuble dit aanbod reeds vanaf 2011 deed.
  7. Zie New Left Review nr 97, jan-feb 2016, Syriza’s rise and fall
  8. Zie haar Oppositions in NLR nr. 98, maart-april  2016.
  9. In een coalitie weliswaar met een kleine en rechtse partner, ANEL, maar dit heeft nooit een belangrijke rol gespeeld. Een alliantie met de Griekse communististen van de KKE (tot voor enkele jaren een ‘zusterpartij’ van de PVDA/PTB) zou veel natuurlijker geweest zijn, maar deze sektarische partij is daar nooit willen op ingaan.
  10. Die illusies bestaan zeker, maar het is misplaatst te insinueren dat kritische geesten als Lapavitsas en  Durand (beide doorgewinterde marxisten) of Lordon er niet tegen gewapend zijn
  11. H. Michiel, Ander Europa, 19 februari 2017, Europa of terug naar de natiestaat?
  12. Misschien wat gewaagd, maar men zou hier het Europees principe van de ‘subsidiariteit’ kunnen inroepen: beleid moet gevoerd worden op het niveau waar dit meest geëigend is. Europese betogingen van het EVV in Brussel halen niets uit, consequent ‘nationaal’ verzet tegen maatregelen van een regering (soms) wel.
  13. Zie de Nederlandse vertaling van een interview met Lapavitsas in Jacobin, Jeremy Corbyns Labour versus de Eenheidsmarkt.
  14. Botenga geeft (pag. 89) een aantal voorbeelden van geslaagde internationale coöperaties waarover elke rechtgeaarde linkse zich moet verheugen: het verzet tegen de havenrichtlijn, tegen de vrijhandelsverdragen, de petitie tegen Monsanto en zijn glyfosaat, de grote actie van klimaatactivisten in Bonn, enz. 
  15. Eén voorbeeldje: de bocht van de DGB- leiding in verband met het vrijhandelsakkoord met Canada (CETA). Zie CETA: DGB-leiding gerold door SPD?
  16. Zie Duits vakbondsakkoord: een voorbeeld voor heel Europa?
  17. Zie Na Griekenland, welke strategie voor Europese verandering?
  18. Zie Peter Mertens (PVDA): “Een confrontatie met de EU”

 

4 reacties op “De PVDA op zoek naar een Europese strategie”

  1. Heel goed artikel. Eén opmerking toch: wat gezegd is in de conclusie over het debat in de “trotskistische beweging” is niet helemaal juist. Michel Husson, bv. is niet principieel tegen een lexit in alle omstandigheden. In “La bonne drachme” schreef hij het volgende: “Il est possible qu’il ne reste plus d’autre choix que le Grexit, en Grèce, aujourd’hui. Cela peut se discuter. Mais cela n’implique pas qu’il faille en déduire une nouvelle orientation stratégique pour l’ensemble de l’Europe.” Anders gezegd: Husson polemiseerde precies tegen het soort abstract strandpunt van Botenga. Persoonlijk ben ik in de Griekse zaak assertiever geweest dan Michel Husson (zie http://www.lcr-lagauche.org/briser-le-tabou-du-grexit-dans-la-gauche/). Maar voor zover ik weet hebben noch Husson noch Samary noch andere kameraden de toestand in Griekenland beoordeeld vanuit een algemene en abstracte politieke lijn omtrent de strategie in Europa.

  2. Is het onder meer niet duidelijk geworden dat de “socialistische
    revolutie” vandaag zo goed als onmogelijk geworden is? Omwille van allerlei redenen, waar nu niet op ingegaan hoeft te worden. Het zal een lang en uitgerekt proces worden.

    Wat niet betekent dat er niet gebroken moet worden met het systeem en de Staat van dit systeem. Er moet zelfs hoognodig gebroken worden met dit zieke systeem.

    Maar wat is een revolutie? Wat is een breuk met dit systeem? Van Aristoteles – waar Marx groot respect voor had – weten we dat er onderscheid is tussen vorm en inhoud. Gaan we breken met de vorm of met de inhoud? Voor Marx is de kern van het kapitalisme, haar warenproductie georganiseerd op een kapitalistische wijze van produceren. Dàt is de inhoud waarmee gebroken moet worden. Maar breekt men hic et nunc met de kapitalistische productiewijze, dan kan men wel eens de eigen ruiten ingooien. Of is dit ook nog niet duidelijk geworden? Pleidooi voor reformisme? Neen, want dat is het spel meespelen. De koopwarenlogica ondergraven, hem verzwakken, de logica ervan anders proberen te oriënteren, dat zal het moeten worden. Dat is tevens radicaal, maar radicaal in een andere vorm dan de “grote rode avond”, want die breekt met de vorm, maar niet de inhoud.

    Hierom is het spijtig dat er nauwelijks een reactie gekomen is op de tekst “Het marxisme Nederlands laten spreken”, o.a. gepubliceerd op uitpers.be, want met zijn voor- en nadelen breekt het en is het radicaal t.o.v. het ziekelijke kapitalisme.

    Europese strategie? Allereerst een Europese sociale zekerheid in een of andere vorm (het kapitaal heeft reeds haar sociale zekerheid, de Staat), wat geen breuk is maar wel een voorwaarde. En gelijktijdig methoden en eisen uitzoeken die de drager van de arbeidskracht beschermen en bevrijden van de kapitalistische onkunde. Zie voor meer context en argumenten, de vermelde tekst op uitpers.be (of op solidariteit.nl)

  3. Het is toch wel zo dat je in kringen van linkse aanhangers van een uitstap uit de euro of de EU regelmatig argumenten hoort die verder gaan dan een onmiddellijke politieke keuze in gegeven omstandigheden, zoals in Griekenland. Regelmatig hoor je argumenten die verder reiken.

    Zo wordt geargumenteerd dat er niet iets bestaat als een ‘Europees volk’. Daarom moet het democratisch proces terug gehaald worden naar de lidstaten, die dan Europees wel kunnen samenwerken. Het is dan een kleine stap naar een idealisering van de natiestaat, waarbij ieder Europees perspectief als contraproductief ervaren wordt.
    Ik heb zelf gedeeltelijk in die zin geargumenteerd toen ik in de aanloop naar het Britse referendum pleitte voor een linkse ja-stem voor de Brexit. Britse linkse remainers wilden in de EU blijven, om deze samen met de andere volkeren in Europa te hervormen in sociale en democratische zin. Ik heb toen geargumenteerd dat deze ‘omweg’ via de EU niet ging werken, omdat de Britse arbeidersbeweging Groot-Brittannië ervaart als het natuurlijk kader voor sociale en politieke strijd. Deze ervaring heeft diepe historische wortels, en kan je niet zo maar weg redeneren. Als je niet gelooft dat je politiek kan winnen in je eigen land, na een exit uit de EU, dan is het daarom wat raar te denken dat het via de EU wel gaat lukken. Ik vraag me af wat deze linkse remainers zouden doen moest Jeremy Corbyn Brits premier worden: alsnog pleiten voor een herintrede in de EU, of gaan voor een peoples’ Brexit?

    Een meer concrete gedachtegang is de vaststelling dat het ritme van de politieke en sociale strijd in de lidstaten ongelijk is, dat dit ongelijk ritme diep geworteld is in de historische ontwikkeling, en dus niet snel zal veranderen. Dat betekent dat een opgang van sociale en politieke strijd in één lidstaat onvermijdelijk zal geconfronteerd worden met het feit dat in de rest van de Europese Unie de sociale en politieke mobilisatie niet op hetzelfde niveau ligt. Het probleem waarmee de Grieken werden geconfronteerd was dus geen uitzondering, maar de norm. Daarom moet een linkse politieke strategie vanaf het begin rekening houden met het onvermijdelijk karakter van een exit, en zich daar op voorbereiden.

    Met dat argument ben ik het eens, in die zin dat een linkse strategie in elk geval de mogelijkheid van een exit moet incalculeren, maar ik denk dat het onvolledig is. Een ander element dat deel moet uitmaken van elke linkse Europese strategie is de realiteit van de EU. Die is er, en ze gaat niet verdwijnen, daarvoor is ze te belangrijk voor de heersende klassen. Ook een strategie die rekening houdt met een exit moet rekening houden met deze realiteit: een exit kan paradoxaal genoeg enkel lukken als ze kan rekenen op Europese solidariteit. De mogelijkheid van een exit voorbereiden betekent dus niet de rug keren naar de EU, maar integendeel, om met Catherine Samary te spreken, de strijd aangaan ‘in en tegen’ de EU, en zo werken aan Europese frontvorming.
    In Europese linkse kringen hoor je regelmatig dat de mislukking van Alexis Tsipras het gevolg is van het gebrek aan Europese solidariteit met de Grieken. Dus eigenlijk is het allemaal onze schuld. Wat echter opvalt is dat Tsipras nooit om deze solidariteit gevraagd heeft: hij heeft nooit opgeroepen tot een Europese mobilisatie samen met de Grieken tegen het neoliberaal despotisme van de EU. Veel verder dan wat grapjes met de Italiaanse premier Matteo Renzi over het al dan niet dragen van een das is hij niet gegaan. Tsipras had geen exit-strategie, en precies daarom ging hij ook niet echt de confrontatie aan met het Europees establishment.
    Met andere woorden, als je echt denkt dat je gedwongen kan worden tot een exit kan je maar beter nu het gevecht aangaan, in je land, maar waar mogelijk ook op Europees vlak, in en tegen de EU. Dus wel degelijk ‘in’.

    Overigens kan je je afvragen wat dit nu allemaal betekent voor Europees Links. De grote meerderheid van de krachten in Europees Links is tegen een strategie die de mogelijkheid incalculeert van een exit. Maar het ziet er niet naar uit dat dit daarom leidt tot een ontwikkeld Europees activisme. In de vluchtelingencrisis bijvoorbeeld, toch echt een Europese kwestie, is links onhoorbaar. Of over de Brexit, bijvoorbeeld. Europees links lijkt vooral begaan over de vraag wie met wie samengaat in de komende Europese verkiezingen, en hoe de fracties er daarna zullen uitzien in het Europees Parlement.

  4. Een element is de opvatting en invulling van democratie. Moet democratie stoppen aan een landgrens? Nee dus. En dat zal het zeker niet doen als een eis aan het Kapitaal en de (nationale) politiek goed gesteld wordt.

    Momenteel is de realiteit zo dat “zelfbeschikking”, om te zwijgen van zelfbeheer in allerlei aspecten, een fictie is. Maar punctuele eisen zijn mogelijk. Punctuele eisen hebben het effect dat het een gelijkschakeling én gelijktijdigheid impliceert in de Europese politiek.

    Wat begrijp ik onder een punctuele eis? Dat is een eis die beperkt is tot een deel van het economisch, sociaal en politieke gebeuren. Maar die punctueel, nauwkeurig, met stiptheid, moet gerealiseerd worden door het politieke beleid, zonder een mogelijkheid er aan te ontkomen. Anders een sanctie voor de betrokkenen.

    Dat dus vanuit de bevolking een bindend mandaat gegeven wordt aan “de politiek” om iets te verwezenlijken. Het Britse referendum had anders kunnen georganiseerd worden (maar het kot zou dan voor het kapitaal en de conservatieven aldaar helemaal te klein zijn geweest), nl. wel in de EU blijven, maar op voorwaarde dat X of Y gerealiseerd wordt.
    Dit voorbeeld is ongelukkig geformuleerd, maar het gaat om het beeld dat ik geven wil.

    Punctuele eisen hebben de potentie de Europese verscheidenheid gelijk te schakelen, ook op het vlak van “tijd”. Het ongelijke ritme, waar Frank Slegers van spreekt, is degelijk gelijk te schakelen. Frank schrijft het trouwens (onbewust?) zelf op het einde, betreffende de migratieproblematiek. Deze wordt nu Europees ervaren en gesteld, helaas door rechts, die er dan nog eens zelf de oorzaak van is; in plaats van de linkerzijde.

    … En voor wie gelooft in toeval – maar dat bestaat alleen als een abstractum, niet in de realiteit, de sterren staan goed! Deze maand namelijk is er een themanummer verschenen over de ietwat ondergesneeuwde Claude Lefort, in het tijdschrift “Filosofie”. Een aanrader. Het maakt o.a. goed duidelijk hoe de Europese politiek, de politiek kapot maakt.

    Laat mij de breedheid van dat themanummer reduceren tot de vaststelling dat kapitaal en politiek heel goed weet wat het wil, en de bevolking heel goed weet wat het niet wil – maar niet zo goed weet wat het wél wil.
    Zou een systeem van punctuele eisen (maar zij moeten heel concreet zijn en aansluiten op de leefwereld van Jan en Ingrid Modaal) hier niet nuttig kunnen zijn?

Laat een reactie achter

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *