. Het loon als onderhandeld recht behoort tot de kern van de vakbondsidentiteit. Het was lange tijd een zuiver nationale aangelegenheid, die met het Verdrag van Maastricht expliciet buiten de bevoegdheid van de Europese Unie (EU) lag. Maar sinds de invoering in 2010 van het nieuw “Europees economisch bestuur” (Europact, sixpack, enzovoort) hebben de economische actoren van de EU het loon gekidnapt. De Europese Centrale Bank (ECB), het Directoraat Economie en FinanciĂ«n van de Commissie (DG ECFIN) en de Ministerraad Economie en FinanciĂ«n (ECOFIN-Raad van de EU) hebben het loon herleid tot een statistiek over de ‘arbeidskost’, een indicator die laag moet gehouden worden om aldus de competitiviteit te verbeteren. Zou het loon dan van een nationaal onderhandeld recht naar een Europese marktprijs geĂ«volueerd zijn?
Het economisch bestuur tegen de lonen
Met het Europees wetgevend instrument bekend onder de naam sixpack (want het bevat vijf richtlijnen en een verordening, aangenomen in januari 2012
 De verordeningen en de richtlijnen vormen, samen met de besluiten, Europese wetgeving met een verplichtend karakter voor de lidstaten, terwijl de andere wetgevende initiatieven eerder aansporingen zijn.
) laat de Commissie het stadium van het blaffen achter zich; ze kan nu ook bijten. Ze heeft een scorebord geĂŻnstalleerd met economische ‘controle-indicatoren’. Wat de lonen betreft wordt een procedure
Deze complexe en lange procedure maakt deel uit van het “Europees Semester”. De Commissie doet een globale evaluatie van de macro-economische indicatoren die ze wil in het oog houden. Ze kan daarbij speciale aandacht schenken aan de loonkost per eenheid product, de ULC, wat bijvoorbeeld het geval is voor BelgiĂ«. Ze doet dan haar aanbevelingen. De lidstaat kan beslissen om deze aanbevelingen te volgen, of het niet te doen. Indien de situatie verslechtert en de lidstaat volgt de aanbevelingen niet, kan de Commissie opdracht geven dat wel te doen en bij weigering sancties opleggen. Als voor een land meerdere indicatoren in het rood gaan, zal de ULC in rekening gebracht worden.
in gang gezet van zodra een lidstaat een bepaalde drempel overschrijdt van de loonkost per eenheid product, in het jargon bekend als de ULC (unit labor cost)
Men kan loonkosten op diverse manieren vergelijken. Men kan bv. uitgaan van het gemiddeld uurloon. Maar voor de winstmarge van het bedrijf en het concurrentievermogen is dit niet relevant; van belang is hoeveel er geproduceerd wordt voor dat loon. Men moet met andere woorden rekening houden met de productiviteit. De âloonkost per eenheid productâ doet net dat. Men kan bv. de productieprijs van een ton staal in BelgiĂ« vergelijken met die in Frankrijk, of de assemblage van een zelfde type auto in ItaliĂ« en in Spanje.(Noot van de vertaler)
. In die procedure worden aanbevelingen gedaan die gepaard kunnen gaan met financiële sancties, gaande tot 0,1% van het BBP. Men moet met andere woorden een maximumgrens voor de loonstijgingen respecteren
Momenteel bedragen de drempelwaarden voor de nominale ULC-stijging 9% over een periode van drie jaar in het geval van een land van de eurozone, en 12% voor de rest van de EU.
, overal in Europa zwaar aangepakt, en des te sterker naarmate het land zich dieper onderwerpt aan de EU. Dit gaat van de autoritaire tussenkomsten van de Trojka (Commissie, ECB, IMF) met verplichte soberheidplannen in de landen van de zogenoemde periferie in Zuid- en Oost-Europa en in Ierland (eenzijdige vermindering van de minimumlonen, brutale besnoeiingen in de openbare diensten) tot de aanbevelingen van de Commissie in de landen van het Noorden (in vraag stellen van de indexering van de lonen in BelgiĂ«, vermindering van het minimumloon in FrankrijkâŠ). De deconstructie van de systemen voor collectieve onderhandelingen die met veel strijd gerealiseerd werden, komt dus neer op een frontale aanval op het bestaan zelf van de vakbonden in elk van de lidstaten. De Commissie komt daar recht voor uit en stelt dat men maatregelen moet nemen “die leiden tot een globale vermindering van de vakbondsmacht bij het vastleggen van de lonen”
Zie Appendix 1 van “Labour Market Developments in Europe 2012”, European Commission (2012), Directorate-General for Economic and Financial Affairs, http://www.ilo.org/public/libdoc/igo/2012/472122.pdf.
.
Hoe reageren de Europese vakbonden op een zo rechtstreekse aanval?
De gemeenschappelijke diagnose van de vakbonden: tegen de loonvijandige bulldozer van de EU
Het loon was lange tijd een taboe-onderwerp voor het Europees Vakverbond (EVV)
Het EVV telt onder zijn leden 90 nationale vakbondsconfederaties afkomstig uit 39 landen, en tien beroepsfederaties. In België maken ABVV, ACV en ACLVB er deel van uit, in Nederland FNV, CNV en VCP.
die het liever had over de Europese sociale dialoog over minder centrale en minder conflictuele aangelegenheden. Maar de frontale aanval van de EU heeft het loon toch op de voorgrond gebracht.
In april 2008 organiseert het EVV de eerste euromanifestatie onder het motto “verhoging van de lonen en een betere verdeling van de winsten”, in plaats van de vroegere vraag naar een ‘sociaal Europa’. Bij het congres in Athene van mei 2011 schuift het EVV een diagnose naar voor die gemeenschappelijk is voor de grote meerderheid van de Europese vakbondorganisaties
: de vakbondskoepel verzet zich duidelijk tegen de Commissie en haar economisch bestuur, en protesteert tegen de bulldozeraanpak van de lonen door de EU. De afgevaardigden op het congres willen dat de solidariteit met het Griekse volk zich uit via een coördinatie van het verzet op Europees vlak, een unitair tegenoffensief dat een wisseloplossing moet kunnen opleggen in plaats van de neerwaartse harmonisatie van de lonen
. “Ze hebben de Rubicon overgestoken. We moeten dringend weerwerk bieden aan de soberheidplannen van de Europese Commissie”, verklaarde Candido Mendez, de uittredende voorzitter van de Spaanse vakbond UGT. Omdat men kon voorzien dat de sociale achteruitgang zich zou veralgemenen, stelden de Griekse afgevaardigden voor om hun ‘laboratorium’ als uitgangspunt te nemen voor het uitwerken van een strategie: “De medicatie [de soberheidplannen en het economisch bestuur] is erger dan de kwaal”, zegt een van hen, “we moeten ons verzetten tegen de orthodoxie van de Europese Centrale Bank die een shocktherapie toepast, en we moeten af van het dogma van de competitiviteit. Harmonisatie van de lonen, OK, maar naar boven”.
In de voorbije vier jaar heeft de macht van vakbonden om de lonen te verhogen nog terrein verloren in alle landen van de Europese Unie. Maar op haar laatste congres (Parijs, 29 september-1 oktober 2015) verklaarde het EVV: “Als we in de toekomst de vakbondskracht willen behouden en vergroten, en doelstellingen als loonsverhoging realiseren dankzij stevige instellingen voor collectieve onderhandelingen met een grote draagwijdte, als we het wettelijk minimumloon willen verhogen waar het bestaat, en voor iedereen betere arbeidsvoorwaarden bekomen, is een krachtige Europese strategie noodzakelijk
EVV, Manifest van Parijs, oktober 2015.
. Onder de vakbonden in Europa bestaat er dus wel degelijk een consensus tegen een permanente loonbeteugeling. De vraag blijft evenwel: hoe kan die Europese vakbondstrategie eruitzien?
Pistes voor een loonpolitiek als kern voor een Europese vakbondstrategie
Een eerste antwoord kwam er op het eind van de jaren 90. Het EVV probeerde toen in de voetsporen van de Europese Metaalfederatie (EMF)
De Europese Metaalfederatie is ondertussen gefusioneerd, en maakt nu met de chemie en de textiel deel uit van Industriall-Europa.
een coördinatie op touw te zetten voor de nationale collectieve onderhandelingen
Voor een langetermijnvisie op deze strategie van vakbondscoördinatie verwijzen we naar Dufresne Anne, Le salaire, un enjeu pour lâeurosyndicalisme, Presses universitaires de Nancy, Paris, 2011
. Men vertrekt van het idee om een loonnorm te verdedigen die ingaat tegen de loondumping. Men gaat er dus van uit dat de reĂ«le lonen (gecorrigeerd dus voor inflatie) ten minste even vlug moeten stijgen als de stijging van de productiviteit. Deze productiviteitgerelateerde benadering is neutraal voor wat betreft het concurrentievermogen en de loonkost, en dus ook neutraal voor wat betreft de verdeling tussen arbeid en kapitaal. Het is dus uitdrukkelijk niet de bedoeling om de verschillen in loonniveau binnen Europa weg te werken, maar in de eerste plaats om te vermijden dat er een herverdeling van de inkomens ontstaat ten voordele van het kapitaal. Tegenover een Europees economisch bestuur dat de lonen neerwaarts wil harmoniseren in heel Europa, is het belangrijk om deze vakbondnorm te actualiseren, en steun te verlenen aan pogingen van vakbonden voor een Europese coördinatie. Een offensievere benadering tegen de Europese loonpolitiek zou erin bestaan om alle instellingen voor collectieve onderhandelingen in de verschillende landen te verdedigen (procedures voor de veralgemening van de collectieve arbeidsovereenkomsten, indexering van de lonenâŠ) en op die manier via de lonen de groei in Europa te bevorderen
Voor meer details over deze alternatieve strategieën verwijzen we naar Van Gyes, Guy, Schulten Thorsten, Wage bargaining under the new European Economic Governance. Alternative strategies for inclusive growth, ETUI, Brussels, 2015.
.
Er werd een tweede piste bewandeld: het Europees minimumloon als een mogelijk antwoord op de uiteenlopende loonniveaus in de EU en het ontbreken van een minimum in sommige landen. In 2005 heeft een groep onderzoekers die bij de vakbonden aanleunen
gezocht naar een regel voor een Europees minimumloon. Dit was uitgedrukt als een verhouding tot het nationaal gemiddelde loon: 50% op korte termijn, 60% op langere. Gezien de bestaande wettelijke minimumlonen momenteel begrepen zijn tussen 36% en 61% van het gemiddeld loon (wat overeenkomt met 2 euro in de Tsjechische Republiek en 9,61 euro in Frankrijk) zou de toepassing van deze regel een relatieve toename betekenen van de minimumlonen in elk van de lidstaten
Gegevens afkomstig van Schulten, Thorsten, WSI-Mindestlohnbericht 2015 â Ende der LohnzuruÌckhaltung ?, WSI Mitteilungen 2/2015.
.
Politiek gezien zijn de vakbonden in de grote landen er globaal voorstander van om een dergelijke regel in te voeren: de Franse bonden met het model van de SMIC, de Engelse bonden die fier zijn op hun succes met het onlangs verworven minimumloon
Er is evenwel een deel van de Britse vakbond TUC die zich recent zorgen maakt over de nationale gevolgen van een dergelijke Europese regel.
, en de Duitse bonden die bij de laatste verkiezingen deze universele standaard binnengehaald hebben
. Maar er ontstond ook een ‘afwijzingsfront’: de Scandinaven, de Oostenrijkers en de Italianen waren lange tijd sterk tegen elke gemeenschappelijke Europese regel over deze kwestie, omdat ze vreesden dat dit hun manier van onderhandelen over â vaak aanzienlijke âsectoriĂ«le minimumlonen in het gedrang zou brengen. Sinds het begin van de jaren 2000 heeft hun veto aldus elke eis over deze materie geblokkeerd. Toch heeft de Italiaanse CGIL op het laatste congres van Parijs een amendement voorgesteld dat probeerde de idee van een ‘Europees instrument’ over een minimumloon te doen ingang vinden.
Maar onder druk van sommige leden van het afwijzingsfront heeft CGIL haar voorstel moeten intrekken, en het EVV hield het dan bij de volgende formule: “Waar de vakbonden vragende partij zijn, moet het wettelijk minimumloon vastgelegd worden door overleg met de sociale partners. Het niveau van het wettelijk minimumloon moet in de buurt komen van de beste normen die door de internationale organisaties voorgesteld worden
De norm die de Raad van Europa (de internationale instelling die geen deel uitmaakt van de EU) hanteert in verband met een eerlijk loon berust op de regel die we reeds vermeld hebben over een minimumloon gelegen tussen 50% en 60% van het nationaal gemiddeld loon.
. Samen met de collectieve onderhandelingen zal het minimumloon toelaten om te strijden tegen armoede onder werkenden, sociale en loongebonden dumping en een stimulans zijn voor de binnenlandse vraag. ” (Manifest van Parijs, oktober 2015). De onmogelijkheid tot eensgezindheid over deze kwestie, niettegenstaande de steeds massalere aanval op de lonen, toont aan hoeveel weg er nog af te leggen is om uiteindelijk op transnationale schaal een gemeenschappelijke mobiliserende dynamiek van looneisen te ontwikkelen, die meer is dan retoriek.
Er blijven dan nog een hoop vragen over: hoe uit de impasse geraken van vakbonden die zich nationaal terugplooien? Hoe vermijden dat de onevenwichten tussen landen, de sociale spanningen en de verlamming van de vakbondsbeweging nog sterker worden? Hoe nieuwe krachtsverhoudingen opbouwen tegenover de economische actoren van de EU?
Transnationale mobilisatie, noodzakelijke voorwaarden voor een offensief rond de lonen
Alvorens te besluiten wil ik twee belangrijke uitdagingen aanstippen. In de eerste plaats: een strategie om de strijd te europeaniseren. Dat gebeurt al voor een stuk, en de transnationale mobilisatie neemt verschillende vormen aan: gedecentraliseerde Europese actiedagen zoals die van de transnationale staking op 14 november 2012
, maar ook de recente betogingen en acties uit protest tegen het transatlantisch vrijhandelsverdrag
Het transatlantisch vrijhandelsverdrag, ook bekend onder de naam Transatlantisch Partnerschap voor Handel en Investeringen, is een handelsakkoord dat momenteel onderhandeld wordt tussen de EU en de USA, en dat een transatlantische vrijhandelszone wil instellen.
, waaronder de indrukwekkende bijeenkomst in Berlijn op 10 oktober 2015 waar 250.000 manifestanten afkwamen op de oproep van de vakbond DGB. Wat in Duitsland gebeurde kan een voorafspiegeling zijn van een offensief op Europese schaal om dit antisociaal verdrag, en misschien nog ruimer de hele soberheidspolitiek die opgelegd wordt door de EU te laten mislukken. Dit verdrag is inderdaad een belangrijke drijfveer voor transnationale mobilisatie in Europa, want de bedoeling ervan is om op talrijke domeinen de deregulering nog te verhevigen, door aan de twee zijden van de Atlantische Oceaan de reguleringen op elkaar af te stemmen op het gebied van sociale, ecologische en sanitaire normen.
Een tweede grote uitdaging die verbonden is met de eerste: van het loon terug een zaak maken van de sociale onderhandelaars. Want als er over het loon moet gesproken worden op Europees vlak, komt dat alleen aan die sociale onderhandelaars toe, en niet aan de economische instellingen. Men moet er zich goed van bewust zijn dat een offensieve loonpolitiek op dit niveau vereist dat er collectieve transnationale mobilisaties zijn
Dufresne Anne, “The trade union response to the European economic governance regime. Transnational mobilization and wage coordination”, in Transfer, special issue, European Collective Action in Times of crisis, 21/2, 2015, pp. 141-155.
Turner Lowel, « The Europeanisation of Labour : structure before action », European Journal of Industrial Relations, 2, 3, 1996, pp.325-344.
.
Dit scenario zo aan de vakbonden terug legitimiteit verlenen voor het vastleggen van de lonen op een supranationaal vlak
Een politieke legitimering voor het vastleggen van de lonen op dit niveau zou onder andere een juridische verankering in de Europese verdragen inhouden, en de wijziging van artikel 153.5 dat het loon uitsluit als bevoegdheid voor de EU.
. Op nationaal vlak werd over het loon lange tijd politiek overlegd en het werd nationaal vastgelegd. Men kan zich ook een politiek loonoverleg voorstellen op een andere schaal, en de omtrekken van een nog op te richten politieke gemeenschap op Europees niveau, uitgaande van het recht op loon en tewerkstelling, en niet van de prioriteiten van de competitiviteit, welke die zijn van de Europese oligarchie die toezicht houdt op de loonmatiging onder het voorwendsel van de competitiviteit.