Marco d’Eramo (*)
19 maart 2024
De recente uitbraak van boerenprotesten begon in Duitsland op 18 december, toen 8.000 tot 10.000 demonstranten en minstens 3.000 tractoren naar de Brandenburger Tor in Berlijn trokken. De demonstraties gingen door in de hoofdstad en verspreidden zich in de weken daarna over het hele land. Tegen die tijd kwamen ook de Franse boeren in opstand: op 29 januari kondigden ze een ‘beleg van Parijs’ af en blokkeerden ze er de snelwegen. Soortgelijke protesten braken uit in tien andere EU-landen, waaronder Spanje, Tsjechië, Roemenië, Italië en Griekenland. De aanvankelijke onrust werd uitgelokt door het Duitse Constitutionele Hof, dat de regerende ‘stoplicht’-coalitie had verboden om niet-toegewezen Covid-19-gelden te gebruiken om haar begroting in evenwicht te brengen. Gedwongen om elders te kijken, beperkte de regering subsidies en voerde nieuwe belastingen in op landbouwvoertuigen en diesel.
Vandaar de opstand van de boeren, die nog meer punten aan hun eisencahier toevoegden. Hieronder viel ook de EU-maatregel die boeren die niet elk jaar 4% van hun land braakleggen, uitsluit van subsidies. Opgemerkt moet worden dat dit slechts een voorzichtige eerste stap is om het land de kans te geven zich te herstellen en het wat te verlossen van stikstofhoudende meststoffen die, wanneer ze in de lucht komen, 310 keer meer bijdragen aan het broeikaseffect dan CO2 (4% van alle grond lijkt geen al te groot offer om te voorkomen dat het volledig achteruitgaat). De boeren sloten zich ook aan bij hun Poolse collega’s die al een jaar protesteren tegen de belastingvrije import van Oekraïense landbouwproducten (tarwe, maïs, koolzaad, gevogelte, eieren), in een geschil dat de officiële verhalen over de onwankelbare Europese solidariteit met de oorlogsinspanningen bemoeilijkt.
Een derde van de Europese begroting
De protesten kregen daardoor een anti-EU-karakter, wat nogal verrassend is in het licht van de cijfers. De EU wijst namelijk meer dan een derde van haar totale begroting (58,3 miljard euro op een totaal van 169,5 miljard euro in 2022) toe aan boeren, hoewel ze slechts 2,5% van het BBP van de Unie produceren en slechts 4% van de Europese werknemers vertegenwoordigen (en eigenlijk veel minder in de grote producerende landen – Frankrijk, Italië, Duitsland, Spanje en Nederland – omdat een derde alleen al in Roemenië woont). Duitse boeren ontvangen ongeveer 7 miljard euro van de EU en 2,4 miljard euro uit het Duitse federaal budget. De protesten zijn des te verbazingwekkender als je kijkt naar de gemiddelde nettowinst: 115.400 euro voor het oogstjaar 2022-2023, een stijging van 45% ten opzichte van het vorige oogstjaar. Vooral producenten van veevoer deden het goed, met meer dan €143.000, terwijl akkerbouwers gemiddeld €120.000 verdienden. De boeren protesteren daarom na een recordjaar van winst.
De Europese boeren vormen nu al meer dan zestig jaar een beschermde klasse, na de invoering van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) in 1962. Aanvankelijk was deze bescherming (importbeperkingen, belastingverlaging, subsidies en gegarandeerde prijzen in de eerste decennia) electoraal en politiek zinvol, omdat boeren nog steeds 29% van de bevolking in Italië en 17% in Frankrijk (om twee voorbeelden te geven) uitmaakten; maar vandaag de dag lijkt het zeer twijfelachtig om een derde van de EU-middelen te besteden aan minder dan een twintigste van de bevolking. Dit geldt des te meer als we de ontwikkeling van het GLB in aanmerking nemen. In het begin was het gebaseerd op gecentraliseerde prijsondersteuning: producten werden door Brussel opgekocht wanneer hun prijs onder een drempel zakte, en werden vervolgens doorverkocht of simpelweg vernietigd. Deze methode had verschillende tekortkomingen: ze stimuleerde overproductie, vooral van melk, fruit en granen. In de jaren 1980 werden miljoenen tonnen landbouwgrondstoffen verspild. Omdat de productie op grote boerderijen hoger was, ontvingen de agro-industriereuzen bovendien het leeuwendeel van de subsidies en steun.
Met de neoliberale golf werd de gecentraliseerde prijsinterventie echter verminderd en werd het beheer grotendeels gedelegeerd aan individuele lidstaten. Het resultaat is dat subsidies, belastingvrijstellingen en stimuleringsmaatregelen versnipperd zijn in een oerwoud van lokale maatregelen – een vorm van bureaucratisch, geautomatiseerd cliëntelisme. Het landbouwbeleid van de EU lokte kritiek uit van niet-EU-landen die aanvoerden tegen de ondoordringbaarheid van “fort Europa” voor hun landbouwindustrie, en ook van Duitsland – een land dat zich toelegt op export en het een obstakel vond voor handelsovereenkomsten buiten Europa. Er werd ook opgemerkt dat zelfs landen die het meest profiteren van het beleid, zoals Frankrijk (dat €9,4 miljard aan bijdragen ontvangt), meer betalen aan de EU dan ze ontvangen (het voordeel ligt elders: in het vrije verkeer van goederen en kapitaal).
Prototype Nederland
Om de dynamiek van deze protesten te begrijpen, moeten we kijken naar het recente prototype: de opstand van de Nederlandse boeren in de afgelopen vijf jaar. Nederland is het EU-land met de meest intensieve landbouwindustrie. Op een oppervlakte van slechts 42.000 vierkante kilometer (een zesde van het Verenigd Koninkrijk) worden 47 miljoen kippen, 11,28 miljoen varkens, 3,8 miljoen runderen en 660.00 schapen gehouden (de totale menselijke bevolking bedraagt 17,5 miljoen). Frankrijk, op een oppervlakte die 15 keer groter is, kweekt hetzelfde aantal varkens en slechts vier keer zoveel vee. Een klein land als Nederland is dus de op één na grootste landbouwexporteur ter wereld ($79 miljard) achter de VS ($118 miljard, over een gebied dat 250 keer groter is) en vóór Duitsland ($79 miljard, over een gebied dat negen keer groter is).
Geen wonder dus dat het Nederlandse Rijksinstituut voor Volksgezondheid in 2019 een waarschuwing uitbracht over de ecologische effecten van de veehouderij, waaruit bleek dat deze verantwoordelijk is voor 46% van de stikstofuitstoot (om vee te voeden moet Nederland enorme hoeveelheden stikstofhoudend voer importeren, bovenop de stikstofverbindingen die de dieren zelf produceren), plus ernstige en onomkeerbare schade aan de bodem. Dit kan alleen worden gestopt door de hoeveelheid vee die wordt gefokt te verminderen. In reactie op deze bevindingen stelde de centrumrechtse coalitieregering een wet voor om het totale aantal te halveren. De reactie van de boeren was snel: tractoren rukten op naar Den Haag, het begin van bijna vier jaar van zeer zichtbare, soms gewelddadige protesten, waarbij snelwegen werden lamgelegd en het verkeer op kanalen werd stilgelegd. Al snel vonden deze protesten navolging in Berlijn, Brussel en Milaan. Boeren maken in Nederland slechts 1,5% van de bevolking uit, maar in maart vorig jaar won de Boer-Burger Beweging (BBB) bijna 20% van de stemmen en 15 van de 75 zetels in de Eerste Kamer, voordat ze bij de vervroegde parlementsverkiezingen in november instortte tot 4,65% en 7 zetels in de Tweede Kamer.
Gele hesjes
Het is leerzaam om deze reacties te vergelijken met die op de opstand van de gilets jaunes in Frankrijk. De aanleiding voor de protesten was vergelijkbaar: de weigering om te worden opgezadeld met de kosten van ecologische maatregelen, in dit geval een stijging van de prijs van autobrandstoffen. Terwijl de demonstraties van de boeren nooit meer dan tienduizend mensen hebben geteld, en de deelnemers in totaal niet meer dan honderdduizend, waren er op 17 november 2018 bij de eerste actie van de gele hesjes 287.710 demonstranten in heel Frankrijk betrokken (dit is volgens het Franse ministerie van Binnenlandse Zaken; er waren er waarschijnlijk veel meer). Ten minste drie miljoen mensen namen deel aan de beweging gedurende vier maanden.
De repressie van de politie tegen de gele hesjes was extreem gewelddadig; 2.500 demonstranten en 1.800 agenten raakten gewond bij de botsingen. Elke week werden gemiddeld 1.800 mensen vastgehouden; 8.645 mensen werden gearresteerd en 2.000 veroordeeld, waarvan 40% tot gevangenisstraffen. In het geval van de recente Franse boerenprotesten kon ik daarentegen bewijzen vinden van 91 arrestaties op 31 januari en 6 op de landbouwbeurs op 24 februari, waarbij 8 politieagenten licht gewond raakten. Tijdens de ‘belegering van Parijs’ werden er maar heel weinig waterkanonnen gebruikt. Ook in andere landen was de politiereactie mild.
Dit wijst op een tweede belangrijk verschil tussen de twee bewegingen: de Europese dimensie. Het is misschien een verrassing dat van de lagere sociale klassen de sociale groep die als het meest archaïsch en traditionalistisch wordt beschouwd, als eerste een transnationaal karakter ontwikkelt. Misschien is alleen de studentenbeweging van de jaren 1960 erin geslaagd om iets vergelijkbaars te bereiken, waarbij hun acties zich van hoofdstad tot hoofdstad verspreidden. Het geeft te denken dat het vrije verkeer van kapitaal en arbeid geen vrij verkeer van bewegingen heeft voortgebracht, met uitzondering van de boeren. Na zestig jaar EU weigeren de vakbonden nog steeds koppig om acties op continentaal niveau te voeren (het moet gezegd worden dat ze absoluut geen duwtje in die richting voelen vanuit hun basis). Na tientallen jaren Erasmus hebben we nog steeds geen nieuwe studentenbeweging met een Europese dimensie gezien.
(*) Marco d’Eramo (°1947, Rome) studeerde sociologie bij Pierre Bourdieu. Als journalist schrijft hij voor New Left Review, MicroMega en het Berlijnse dagblad Die Tageszeitung.
De hier gepubliceerde tekst is een deels ingekorte vertaling van zijn artikel “L’Europe profonde” (in het Engels, niettegenstaande de titel) dat verscheen op 14 maart op Sidecar, uitgave van New Left Review. De tussentitels zijn van de redactie.
Laat een reactie achter