door Herman Michiel, 30 mei 2016
Toen we enkele maanden geleden de rubriek Boekbesprekingen begonnen zegden we dat het geen pas verschenen titels hoeven te zijn, als ze maar de moeite van het lezen en bespreken waard zijn. Reeds bij deze tweede boekvoorstelling wijken we af van dit uitgangspunt. Er blijkt namelijk nog een reden te zijn om een boek voor te stellen: eventuele lezers waarschuwen voor verkeerde verwachtingen. Gillingham’s boek verscheen enkele weken geleden bij de linkse uitgeverij Verso, en het staat opgelijst bij een reeks titels die als ‘essential reading’ worden voorgesteld bij het Brexitdebat en als tegengewicht moeten dienen voor het door rechts gedomineerde anti-EU discours. Een onbekende John Gillingham tussen meer bekende auteurs als Perry Anderson, Costas Lapavitsas, Wolfgang Streeck, dat geeft vertrouwen. Dat het een Amerikaan is leert ons misschien ‘onze’ EU eens vanuit een ander perspectief te bekijken; en niet zomaar een Amerikaan, the pre-eminent American historian of the European Union! Uitgeverij Verso bleek dan nog in een gulle bui te zijn en gaf 30% reductie. Niet meer getwijfeld, hierheen met die Gillingham!
De boektitel (obituary betekent doodsbericht, in memoriam) is wat schreeuwerig en voorbarig, maar wijst misschien op een temperamentvolle stijl. De Inleiding laat inderdaad een tegendraads auteur vermoeden, die het reeds op bladzijde één heeft over de vele experten en journalisten die hun carrière wijden aan EU-research, maar bijna zonder uitzondering devotees of the Euro-cult zijn. Ook de gangbare theorieën over de politieke aard van het Europees project (functionalisme, intergouvernementalisme, …) worden meteen als voorbijgestreefd bestempeld. Als dan ook nog het Verdrag van Maastricht als fout geconcipieerd en de invoering van de euro als een fatale beslissing worden getaxeerd is men overtuigd; deze fellow at the Harvard Center for European Studies zal voor interessante lectuur zorgen.
De eerste twee hoofdstukken geven in vogelvlucht een overzicht van de ontstaansperiode van de Europese integratie, zeg van 1950 tot 1980. Te veel feitjes en portrettering (Walter Hallstein, Jean Monnet) en te weinig krachtlijnen om inzicht te geven in de Europese situatie op het eind van de Tweede Oorlog, te weinig evidentie om soms boude beweringen te staven (Was Monnet behept met veiligheidsproblematiek? Wou hij echt ‘een Europese atoombom’?). Echt de wenkbrauwen fronsen deed ik voor het eerst aangekomen bij pagina 50-51. Daar liberaliseert Nixon de private financiële markten “wat voor de hele wereld een nieuw tijdperk van groei en voorspoed opende”; en dat Europa in de problemen kwam in de jaren ’70 was “door het uiteenvallen van de arbeidsdiscipline”. Ik had altijd gedacht dat er in 1971 een monetaire crisis uitbrak, dat Nixon abrupt een einde maakte aan Bretton Woods, dat er vanaf 1973 een veralgemeende economische recessie op wereldvlak was, maar het was dus in feite het ongedweeë werkvolk waarmee het Europa van de jaren zeventig af te rekenen had …
Het is bijgevolg met enige spanning dat men aan het hoofdstuk “Neo-liberalism” begint dat de ontwikkelingen vanaf de jaren 80 behandelt. De meeste linkse analyses situeren het begin van de neoliberalisering van de Europese constructie inderdaad bij de ‘Eenheidsakte’ (1986) en de Commissie Delors (1985-1995); zou Gillingham het dan toch daar mee eens zijn?
Het antwoord is nee. Integendeel, volgens Gillingham heeft Europa de neoliberale trein gemist, en kan dat haar ondergang betekenen. Want zie, vanaf de jaren zeventig zijn niet nader genoemde onderhuidse krachten aan het werk die de wereldeconomie globaliseren, er ontstaat een multipolaire wereld waarin nieuwe spelers als China en Indië op het toneel verschijnen, er is een technologische revolutie aan de gang op het gebied van informatie en communicatie die ons in de 21e eeuw the Internet of Things zal opleveren, cloud computing, 3D-printing, crypto-currencies , enzovoort. We hebben te doen met techno-geopolitics, en de opdracht van overheden is daarop handig in te spelen. Er opent zich dan een nieuw tijdperk van voorspoed en ontwikkeling, op voorwaarde dat regeringen in staat zijn to manage this transformation. En dat kan: kijk naar Margaret Thatcher (pag. 77). Zij was de ‘enige politieke entrepreneur van haar generatie’, de pillen die ze toediende waren ‘echte geneesmiddelen, geen kwakzalverij’. Trouwens, Reagan was weliswaar geen zo providentieel figuur, maar taken as a whole, the policy package of the Ronald Reagan years worked well.
Dat voor wat betreft Reagan en Thatcher. Maar wat gebeurt er in Europa? Jacques Delors was hopeloos gekluisterd aan een serie verouderde ideeën, hij had niet door welke diepgaande historische processen aan de gang waren, net op het ogenblik dat new ways of thinking about politics nodig waren. Nieuwe technologieën werden ‘wantrouwig bejegend, uit de weg gegaan, of politiek-administratief gedwarsboomd’. Ik zou nog veel citaten kunnen geven die dit idee illustreren van een Oud Continent met aderverkalkte politici die niet met hun tijd mee zijn, maar ik denk dat dit volstaat om John Gillingham te situeren als een rechtse ideoloog met grote bewondering voor Margaret Thatcher, en zijn boek als een koekoeksei in het nest van Verso. (Zou de verantwoordelijke redacteur aldaar ook een gebrek getoond hebben aan arbeidsdiscipline toen hij dit boek een imprimatur gaf?)
Moet hier veel aan toegevoegd worden om dit gedachtengoed (een te aardige term voor dit soort schrijfsel) te situeren? Zal het nu nog verbazen dat Gillingham het al dan niet aanvaarden van het handels- en investeringsverdrag EU-USA (TTIP) beschouwt als a last chance for the survival of the EU as a viable institution? Dat hij Amerikaanse firma’s als Starbucks, Amazon, Apple of McDonalds voorstelt als slachtoffers van Europese discriminatie (“en dat terwijl een wanhopige Europese Commissie de Amerikaanse Navy smeekt om te helpen vluchtelingen uit de Middellandse Zee te repatriëren”; dit staat echt op pag. 181). We zouden nog een tijd kunnen doorgaan, tot en met lang weerlegde roddels uit de rioolpers (Belgische homosexuele ministers gearresteerd wegens sex met minderjarige prostitués; men moet geen fan zijn van Elio Di Rupo om te walgen bij dit soort Fox News journalistiek uit de pen van een Harvard fellow). Heel omzichtig met zijn bronnenmateriaal is deze fellow inderdaad niet als je ziet welke elementaire fouten hij begaat. Zo zou het Europees budget tussen 1972 en 1985 gestegen zijn van 1,2% van het BBP naar 2,8% (pag. 103); in werkelijkheid werd 1,2% zelfs nooit bereikt. Er is ook sprake van een ’trillion-euro EU budget’ (p. 166) maar dat is dan het budget voor … 7 jaar. Het investeringsfonds waar Juncker mee uitpakte (EFSI) zou deel uitmaken van het Europees budget (pag. 185) wat beslist niet klopt. Op pagina 131 wordt Pascal Lamy voorzitter van het IMF, wat toch enigszins verschilt van de Wereldhandelsorganisatie. Enzovoort.
Een auteur die schrijft wat Gillingham graag hoort is ook al vlug dé expert. Zo wordt Giandomenico Majone van het European University Institute the single most outstanding student of the integration phenomenon (pag. 79); deze Majone blijkt wel een groot voorstander van de oorspronkelijke Bolkesteinrichtlijn (oorspronglandbeginsel) geweest te zijn, en een tegenstander van het voorzorgsprincipe. Tussen haakjes, Frits Bolkestein zelf brengt het op pag. 131 tot a moral and intellectual force of great power.
Ik zal mijn exemplaar van dit boek niet naar de kringloopwinkel brengen, omdat ik niemand toewens er zijn of haar kostbare tijd mee te verliezen. Mijn verwijt aan de verantwoordelijke redacteur van Verso is niet dat hij een rechts boek heeft laten publiceren (in mijn vorige boekbespreking pleitte ik voor de lectuur van een tekst van Friedrich von Hayek), maar dat er tonnen papier en liters inkt verspild zijn aan een politologisch stationsromannetje.