Ik heet Paolo Brini, ik ben vrijgestelde voor de FIOM (de meest representatieve metaalvakbond in Italië) en lid van Rette 28 aprile, de linkse tendens van de CGIL en FIOM.
De budgettaire besnoeiingen in Italië en de vooruitzichten
De economische crisis in Italië is zeer ernstig, de werkloosheid bedraagt 10%, maar voor de jongeren is het 36%. Het overheidstekort verhoogde met € 1,2 miljard verleden jaar. 50% van de werkers zijn precair. In 2012 waren er 800.000 afdankingen.
Dit toont aan dat de soberheidspolitiek van de regering Monti (net zoals die van de EU), daarin gesteund door het grootkapitaal, het IMF en de ECB, de crisis niet oplost, maar integendeel nog verergert. Italië ondergaat een proces van enorme desindustrialisatie. De belangrijkste industriële sectoren riskeren gesloten te worden of heel wat jobs te verliezen: de automobiel, staalindustrie, scheepsbouw, keramiek, enzovoort. Het bewijst duidelijk dat de burgerij niet bekwaam is om de reële economie te leiden. Hun enige bedoeling is zoveel mogelijk winst te maken op zo kort mogelijke tijd, door financiële speculatie en door de economische crisis te gebruiken als dekmantel voor het vernietigen van de rechten van de arbeidersklasse.
Wat was het antwoord van de vakbonden op de aanvallen van Berlusconi-Monti?
Over de rol van FIOM en rette 28 aprile, FIOM/Pomigliano, de syndicale rechten.
De woede en de wil tot verzet van het Italiaans proletariaat is dezelfde zoals in Griekenland, Portugal en Spanje en de rest van Europa. Het echte probleem, zoals men het aantreft in de arbeidersbeweging van alle Europese landen, ligt niet in de basis, maar bij de syndicale leidingen. De Italiaanse vakbonden hebben de politiek van nationale eenheid van de regering Monti. ondersteund. W anneer de regering sneed in de pensioenen met als gevolg dat honderdduizenden werkers gedurende verschillende jaren zonder pensioen zullen zitten, hebben de vakbonden slechts 3 uur staking aangekondigd. Wanneer de regering een wet annuleerde die werkers beschermde bij onterecht ontslag, is alleen de FIOM in staking gegaan. Deze syndicale lijn is geen toeval. Het probleem zit diep, het is een politieke, ideologische en strategische kwestie, een probleem voor alle syndicale leidingen in Europa.
De huidige crisis is in feite niet enkel een economische crisis, maar een crisis van het systeem die de mislukking aantoont van de Europese Unie, van het Europa van het grootkapitaal, maar ook de mislukking van de sociaal-democratie in Europa die sinds het begin van de jaren 90 de voornaamste promotor is geweest van deze EU. Het feit dat alle grote vakbonden in Europa gelieerd zijn aan de sociaaldemocratie verklaart waarom de leiders totaal onbekwaam zijn om het hoofd te bieden aan deze situatie en klare antwoorden te geven. Dat is de reden waarom er nog in geen enkel land, ook niet waar de strijd het hardst is, een werkelijke tegenaanval is geweest van het proletariaat, een concrete overwinning, waarom we er nog niet in geslaagd zijn de patronale aanval tot staan te brengen.
Zolang we geen leiders hebben die begrijpen dat vandaag, met deze systemische crisis, men zelfs de minimumrechten van de werkers niet kan verdedigen zonder de spelregels te overtreden, dat het probleem niet is wat de markt zegt, maar dat de markt zelf het probleem is, en dat het de wet van de winst is die moet bestreden en verslagen worden, zolang dit niet begrepen wordt zal er geen werkelijke tegenaanval zijn van het proletariaat.
Twee concrete voorbeelden in Italië: Fiat en Ilva. In het eerste geval hebben we te maken met de chantage “werk, of uw rechten”. In het tweede geval is het de chantage: “werk of uw gezondheid”. Kan men een dergelijke chantage aanvaarden? Neen! Zelfs als men dit zou doen, worden niet alle jobs gered, want een overproductiecrisis maakt deze bedrijven kapot. En als men de chantage niet aanvaardt, blijft alleen over als mogelijkheid de onteigening zonder schadeloosstelling en de nationalisatie van de arbeiderscontrole. Men moet durven in vraag te stellen dat het doel van de productie de winst voor een handvol rijken is, terwijl de productie het welzijn van de collectiviteit zou moeten dienen.
Dit is natuurlijk iets helemaal anders dan wat de Europese sociaal-democratie en de aandeelhouders gedaan en gezegd hebben in de voorbije 20 jaar. Het is deze ideologische strijd die we moeten voeren in de vakbonden. In die zin moeten we naar Latijns-Amerika gaan kijken als een voorbeeld. In 2006 had ik het geluk in Brazilië een continentale bijeenkomst bij te wonen van de fabrieken onder arbeiderscontrole. Op 10 jaar strijd zijn er interessante ervaringen opgedaan van zelfbeheerde fabrieken, genationaliseerd en onder arbeiderscontrole. Fabrieken waar arbeiders het bewijs leveren dat ze niet alleen het fabriek kunnen beheren zonder baas, maar dat ze het zelfs beter beheren!
Wat met de toekomst?
Het is duidelijk dat de woede in de fabrieken toeneemt en dat de crisis steeds erger wordt. Maar zowel in de natuur als in de politiek bestaat er een ‘horror vacui’. Ofwel krijgt de syndicale beweging een anti-kapitalistische leiding, ofwel zullen leiders van buiten de syndicale beweging de woede van de arbeiders kanaliseren, zoals de komiek Grillo deed bij de laatste verkiezingen in Italië. Dat is de uitdaging waarvoor we staan, dat is onze strijd. De strijd van de werkers is niet alleen gericht tegen deze crisis, maar ook tegen dit systeem.