door Ronald Janssen (*)
verschenen op 27 mei 2013 in Social Europe Journal
Nederlandse vertaling: Ander Europa
In haar Global Wage Report gepubliceerd eind vorig jaar stelde de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) vast dat de reële lonen in de ontwikkelde economieën een double dip hebben ondergaan, een eerste neergang in 2008 en dan opnieuw in 2011.
In de eurozone is de ontwikkeling van het reële loon uiteenlopend, maar terzelfder tijd ook problematischer. Volgens de door de Commissie recent gepubliceerde lenteprognose nam het groeipercentage van de nominale lonen in de eurozone reeds vanaf 2009 een flinke duik onder de 2%. Het gevolg was een daling met 0,3% van de reële lonen in 2011, en een even grote daling in 2012. Voor 2013 en 2014 verwacht de Europese Commissie dat de reële lonen ongeveer zullen stagneren (+0,2%).
Dit zijn gemiddelde cijfers voor de eurozone. Achter de gemiddeldes verschuilt zich het feit dat de reële lonen in een aantal lidstaten aanzienlijk gedaald zijn. In 2012 bijvoorbeeld tekenden Griekenland en Portugal een daling van ongeveer 5% op, in Spanje en Italië ging het ongeveer 2% neerwaarts.
Men mag hierbij niet vergeten dat een terugval in het reële loon cumulatief werkt, jaar na jaar. In Griekenland en Spanje zijn de reële lonen nu vijf jaar opeen achteruitgegaan. In Italië en Ierland zullen de reële lonen vier jaar naeen gedaald zijn. Als we rekenen vanaf 2009 en tot 2014 zal het reële loon per werker gedaald zijn met 22% in Griekenland, 7% in Spanje en Portugal, 5% in Ierland, en 2-3% in Oostenrijk, Nederland en Italië (zie grafiek). In feite is een verhoging van het reële loon in de eurozone in de voorbije jaren beperkt gebleven tot twee landen: Duitsland en Finland.
Cumulatieve evolutie van de lonen sinds 2009
Het soberheidsbeleid en de structurele hervormingen dragen de schuld
Deze sombere ontwikkelingen zijn geen verrassing. Ze zijn het onmiddellijk resultaat van het gevolgde beleid. Er is vooreerst het halsstarrig vasthouden aan de begrotingsdiscipline, wat de economische activiteit doet dalen en de werkloosheid doet stijgen, met een verzwakte onderhandelingspositie van de werknemers als onmiddellijk gevolg. Bovendien hebben verschillende landen zelf het systeem van collectief loonoverleg en loonbescherming verzwakt. Dit gebeurde op heel wat manieren. Zo werd het wettelijk verbindend verklaren van collectieve arbeidsovereenkomsten beperkt of afgeschaft (Griekenland, Portugal, Spanje), het niveau van de minimumlonen verlaagd (Griekenland) en werknemersverenigingen op bedrijfsvlak kregen de bevoegdheid om akkoorden te tekenen die de bovenhand krijgen op collectieve overeenkomsten die bedongen werden door de representatieve vakbonden (Griekenland, Portugal). Met dergelijke structurele hervormingen is het geen wonder dat de lonen naar beneden gaan.
Lonen naar beneden, economie naar beneden
Het hogervermelde rapport van de IAO waarschuwde precies tegen dergelijk beleid van competitieve loonsverlaging zoals het nu uitgevoerd wordt in het grootste deel van de eurozone. We citeren: “Indien meerdere landen terzelfdertijd dergelijk competitief voordeel nastreven, zullen de effecten mekaar opheffen en zal het belangrijkste resultaat van de loonsvermindering een teruggang zijn van de binnenlandse vraag, en leiden tot een wereldwijde depressie.”
De recentste prognoses van Eurostat voor de kwartaalgroeicijfers begin 2013 zijn nog een koude douche. De economie van de eurozone is nu zes kwartalen na elkaar in recessie. Daarvoor is zeker de Europese obsessie met al te ambitieuze doelstellingen qua begrotingstekort verantwoordelijk, maar een ander deel van de verantwoordelijkheid ligt bij de aanhoudende neerwaartse spiraal voor de lonen. Als de reële lonen niet groeien ontbreekt ook een van de pijlers van de globale vraag.
Een andere bekommernis betreft de inflatie, aangezien de inflatie in de eurozone snel daalt van 2% in januari naar 1,2% in april (grafiek). Een zo lage inflatie ligt een stuk onder de officiële prijsstabiliteitsdoelstelling van de Europese Centrale Bank (“een inflatie onder maar dicht bij 2%”) en getuigt er eens te meer van dat loonderegulering gecombineerd met budgettaire soberheidspolitiek de economie van de eurozone aanzienlijk verzwakt hebben.
Gecijfer binnen de eurozone: kan Duitsland de locomotief zijn voor de lonen in de eurozone?
De aandachtige lezer zal opmerken dat het gemiddeld loon in de eurozone een stuk lager zou liggen zonder het heropveren van de lonen in Duitsland. Het is dankzij de nominale loonsverhoging met 3% in Duitsland dat het gemiddelde reële loon in de eurozone niet opnieuw vermindert in 2013 en 2014.
Dat doet de vraag rijzen of lonen in verschillende delen van de eurozone als een soort “communicerende vaten” met elkaar verbonden zijn. Het achterliggende idee is dat vermindering van het reële loon in ‘deficit landen’ niet echt een probleem vormt zolang het maar gecompenseerd wordt door loonsverhogingen in de ‘overschotlanden’ zoals Duitsland. Het mag verbazen dat een dergelijk idee nogal wijd verspreid is in kringen van linkse Duitse economisten (hier een voorbeeld).
Naast het feit dat het gebaseerd is op de hypothese dat deficit- en overschotlanden met elkaar in concurrentie zijn op basis van gelijkaardige producten en sectoren (een betwijfelbare hypothese) is er ook een eenvoudig probleem met de cijfers.
We kunnen dit probleem illustreren aan de hand van de loonprognoses van de Commissie voor 2014. De nominale lonen in de eurozone zouden in dat jaar met 1,8% stijgen. Vanuit het oogpunt van de prijsstabiliteitsdoelstelling van de Europese Centrale Bank (ECB) is deze 1,8% grotelijks onvoldoende. Indien de prijsstabiliteitsdoelstelling van de ECB zou moeten gerespecteerd worden zouden de nominale lonen met 2,9% moeten stijgen (een bedrag gelijk aan de som van de productiviteitsstijging van 0,9% en de ECB-doelstelling van 2% inflatie).
Rekening houdend met het gewicht van Duitsland in de economie van de eurozone, zouden de lonen in Duitsland moeten verhogen van 3% (het huidig cijfer in de lenteprognose van de Commissie) tot ongeveer 6,5%. Dat zou de gemiddelde loonstijging in de eurozone verhogen van 1,8 naar 2,9%, wat neerkomt op een inflatie van 2% in combinatie met een gemiddelde reële loonsverhoging van 1% in de eurozone.
Maar loonsverhogingen van de orde van 6,5% voor de Duitse economie in haar geheel liggen helemaal niet in het verschiet. Een zo drastische verhoging heeft men alleen meegemaakt onmiddellijk na de Duitse hereniging, een vrij exceptionele toestand.
In plaats van de waarschijnlijk ijdele hoop te koesteren dat de Duitse loononderhandelaars plots zo doortastend zouden worden dat ze het gemiddelde loonniveau van de hele eurozone redden, is het verkieslijk dat politici in de rest van de eurozone zich onthouden van verdere neerwaartse loonconcurrentie en deregulering van de loonvormingssystemen.
(*) Ronald Janssen is economisch adviseur werkzaam bij de Europese vakbeweging in Brussel.