door Frank Slegers, 14 februari 2017
De kwestie van de ‘grenzen’ wordt steeds belangrijker in het politieke debat. Op 15 maart gaat Nederland naar de stembus. Afgelopen weekend was het ‘sluiten van de grenzen’ de enige harde kiesbelofte die Geert Wilders in een interview op de zender WNL wilde maken. Links kan dit debat niet uit de weg gaan.
Grenzen
Op de website van het Franse La vie des idées verscheen onlangs een interessante bespreking van een boek van Martin Deleixhe, Aux bords de la démocratie, met als ondertitel Contrôle des frontières et politique de l’hospitalité (Op de rand van de democratie, controle van de grenzen en politiek van de gastvrijheid).
De auteur geeft eerst een beeld hoe in de loop der tijden werd nagedacht over ‘grenzen’: op de spanning tussen twee polen. De ene pool is de democratie die veronderstelt af te bakenen wie er aan deelneemt, wie behoort tot de demos, het volk (en dus wie niet). De andere pool wordt gevormd door de onvervreemdbare individuele rechten van elke mens, dus ook de vreemdeling. Over die spanning blijkt de afgelopen eeuwen flink te zijn nagedacht.
Nog een mooie probleemstelling uit het artikel: de kloof tussen het afbakenen van politieke ruimtes en de geografie van sociale interacties. Denk bijvoorbeeld maar aan een wereldarbeidsmarkt, en sociale normen die land per land en enkel voor de inwoners van dat land worden vastgelegd.
Voor Martin Deleixhe is de Franse denker Etienne Balibar er het best in geslaagd dit soort spanningen ‘op te lossen’.
Grenzen zijn geen natuurgegeven
Voor Balibar zijn grenzen geen natuurgegeven. Ze zijn historisch gevormd.
Dat klopt natuurlijk. België is nog geen tweehonderd jaar oud. Nederland heeft diepere historische wortels, maar dat over de Batavieren is er ook maar achteraf op geplakt. Vandaag ontstaan ook nieuwe grenzen. Een vluchteling die de Middellandse Zee overleeft en strandt op Lampedusa denkt misschien dat hij in Italië aankomt, maar eigenlijk komt hij aan in de Europese Unie: de regels van de Europese Unie bepalen zijn statuut.
Balibar voegt er aan toe dat deze historisch gevormde grenzen voor kritiek vatbaar zijn. In het Westen geven grenzen vorm aan de nationale identiteit om sociale tegenstellingen te verhullen. Elders zijn de grenzen dikwijls getrokken door koloniale mogendheden. Met andere woorden: voor Balibar vormen kritiek op de grenzen en universalisering van mensenrechten twee elementen van een gemeenschappelijke progressieve dynamiek.
Onze welvaartstaat beschermen?
Onder druk van de neoliberale globalissering grijpen veel mensen echter terug op de nationale staat als schild voor de bescherming van verworven rechten. Die reflex heeft in een land als België bijvoorbeeld diepe historische wortels: sociale vooruitgang en stakingsbewegingen voor het algemeen stemrecht gingen hand in hand. Zo wordt het eigen land ervaren als de kristallisatie van de sociale democratie. Op de Europese Unie hebben de mensen echter geen grip, en de neoliberale globalisering die de EU belichaamt wordt – terecht – als een bedreiging ervaren.
Daarom is het bijvoorbeeld voor de NVA van Bart De Wever niet zo eenvoudig de sociale zekerheid aan te vallen met een neoliberale Europese agenda.
Daar tegenover staat: hoe reëel is de bescherming nog die de nationale staat kan bieden? Als de Polen worden buitengehouden, gaan de tuinbouwkassen dan niet naar Polen? En vormen de grenzen vandaag geen instrument in handen van de grote bedrijven voor het beheer en de stratificatie van de arbeid wereldwijd, eerder dan een bescherming voor de arbeid ‘van hier’?
Wereldwijde arbeid
Michel Husson geeft op zijn website in een nota wat cijfers over de wereldwijde ontwikkeling van de arbeidersklasse. Met de intrede in de jaren 1990 van China, India en de landen uit de voormalige Sovjetunie is de arbeidsmarkt wereldwijd verdubbeld. Niet bepaald het ‘einde van de arbeid’ dat hier en daar werd voorspeld.
De massa loontrekkenden groeide in de ‘ontwikkelde’ economieën met 20 procent, en stagneert er sinds de crisis, tegenover een groei met 80 procent in de opkomende economieën over dezelfde periode. De industriële arbeidersklasse kromp in de eerste groep met 19 procent, en groeide in de tweede groep met 120 procent. Er is ook meer en meer sprake van een gemondialiseerde arbeidsmarkt: de tewerkstelling in bedrijven gericht op de export groeide in de eerste groep met 46 procent, en in de tweede met 190 procent. De arbeid is met andere woorden meer en meer vervlochten in een wereldwijd georganiseerd productieproces.
De teller van het aantal mensen dat arbeid verricht op de kapitalistische markt staat nu wereldwijd op 3,13 miljard mensen. Dat kan worden opgedeeld in 0,47 miljard in de ontwikkelde economieën, 1,11 miljard loontrekkenden in de opkomende economieën, en 1,55 miljard mensen die andere vormen van arbeid leveren in deze laatste landen.
Deze wereldwijde arbeidersklasse kan zich echter niet vrij bewegen, zit opgesloten achter grenzen. Het is het kapitaal dat vrij beweegt en van deze bewegingsvrijheid gebruik maakt om te spelen op de verschillende sociale voorwaarden. Het hoeft dan ook niet te verbazen dat deze neoliberale globalisering gepaard gaat met een sterke daling van het aandeel van de arbeid in de mondiaal maatschappelijk geproduceerde rijkdom.
Is het versterken van de grenzen in de ontwikkelde landen tegen die achtergrond een verstandige optie om het eigen levenspeil te beschermen? En hoe zou dergelijke strategie er uit zien? Of is een andere strategie denkbaar, waarbij het vertrekpunt het lot van de mensen wereldwijd is, en solidariteit wordt geplaatst tegenover het fetichisme van de grenzen?