Komende evenementen

Na de Europese verkiezingen 2014 – DEEL 2

door Ander Europa, 5 juni 2014

In Deel 1 zijn we vooral ingegaan op de sterke vooruitgang van extreem-rechtse partijen in tal van lidstaten. Er werd gezocht naar de achterliggende oorzaken daarvan. Er bestaat weinig twijfel over dat het Europees neoliberaal beleid, dat door de eurocrisis in een enorme stroomversnelling kwam, een doorslaggevende factor is. Aangezien de sociaal-democratie geen alternatief biedt voor dit beleid, is het voor demagogen aan het rechteruiteinde van het politieke spectrum gemakkelijk om zich op te werpen als anti-establishmentpartij die de belangen van het ‘volk’ verdedigt.

In dit tweede deel van onze analyse kijken we naar wat zich afspeelde bij links. Ging links erop vooruit ? Zijn er landen waar een geloofwaardig links alternatief in de maak is? Beïnvloedde dit de score van extreem-rechts? Zijn er ervaringen opgedaan die elders kunnen toegepast worden? Zijn er perspectieven voor nauwere samenwerking tussen linkse krachten in Europa?

Verkiezingsresultaten “lezen”

Politici hebben een zeer ontwikkeld talent om verkiezingsuitslagen te interpreteren; ze weten er feilloos “de wil van de kiezer” uit af te leiden, en die wijst meestal op het eigen gelijk of minstens dat van zijn partij. Toch zijn na verkiezingen alleen de minst interessante vragen ondubbelzinnig te beantwoorden. Ja,  het staat vast dat de Europese Volkspartij (EVP) klappen kreeg (van 35,7% van de uitgebrachte stemmen in 2009 naar 28,5%), ja, het is een feit dat de drie traditionele fracties (christen-democraten van EVP, sociaal-democraten van S&D, liberalen van ALDE) samen nog slechts 62% van de stemmen haalden tegenover 72% voorheen. Het is eveneens een feit dat tal van uiterst rechtse partijen hoge scores haalden, en dat ze samen ongeveer 15% van de stemmen kregen. En ja, de linkse fractie in het Europees Parlement (Europees Verenigd Links, bekend als GUE [1]) gaat van 35 naar minstens 45 leden. Dat voor wat betreft de ‘vaststaande feiten’.

Het is evenwel  moeilijker om uit de verkiezingsresultaten af te leiden of wat we over het algemeen ‘links’ noemen vooruitging. Wie reken je tot links? Alleen radicaal links, waarvan een gedeelte vertegenwoordigd is in de parlementaire GUE-fractie? Deze laatste ging vooruit van 4,57% naar 6%, en zou na toetreding van nieuwe verkozenen tot 7,5% kunnen stijgen; het Spaanse Podemos bv., dat over 5 verkozenen beschikt, moet nog beslissen of zij zich er bij aansluit.

Of neem je een ruimere definitie voor links: GUE + S&D + Groenen ? Die stegen bij elkaar  van 37,6% naar 38,3% (en bij uitbreiding van GUE tot bijna 40%). Die ruimere definitie is nuttig als je de verkiezingen als een ‘barometer’ wil zien voor de politieke stemming in de maatschappij; een stem voor een groene of sociaal-democratische partij getuigt meestal van minstens een beetje wantrouwen tegenover het kapitalisme, of die partijen dat wantrouwen nu zelf koesteren of niet. Maar kun je zeggen dat 40% van de Europeanen links zijn? Wat te zeggen over de grote groep niet-stemmers, 57% van de stemgerechtigden? En nog belangrijker: hoe interpreteer je stemmen op uiterst-rechts? In Deel 1 zeiden we toch dat de afwezigheid van een geloofwaardig links politiek alternatief uiterst-rechts de kans geeft om zich op te werpen als dit alternatief? Welk deel van de 15% uiterst-rechtse stemmen zijn ‘misplaatste’ linkse stemmen?

Het zou ook fout zijn te denken dat ‘vooruitgang van links’ noodzakelijk ‘achteruitgang van rechts’ impliceert, alsof het communicerende vaten zijn. Tijdens fundamentele sociale crisissen ontstaat politieke polarisatie, waarbij zowel de linker- als rechterflank van het politieke spectrum kunnen groeien, ten koste van het centrum. Het historisch voorbeeld bij uitstek is natuurlijk de Weimar-republiek. Dit lijkt ook het geval te zijn in Griekenland – dat daar een zware maatschappelijke crisis woedt lijdt geen twijfel – waar het linkse Syriza boven de 26% stijgt, maar anderzijds ook het neonazistische Gouden Dageraad 10% haalt en voor het eerst Europese verkozenen heeft.

Algemene conclusies trekken uit de Europese verkiezingen lijkt haast niet mogelijk, daarvoor is het continent politiek te heterogeen. Maar een zinvol onderscheid lijkt ons het volgende:

  • De landen in W-Europa waar de Europese bezuinigingspolitiek op een zeer brutale manier werd opgelegd, met name de ’trojkalanden’ Griekenland, Portugal en Ierland (en Cyprus), en daarnaast ook Spanje; we kunnen dit de laboratoriumlanden noemen, waar de Europese elites hun meest gewaagde experimenten uitvoeren.
  • De ex-Oostbloklanden in Oost- en Zuid-Europa en de Baltische staten, die pas in het voorbije decennium na het uiteenvallen van het Oostblok lid werden van de EU.
  • De andere landen van West-Europa, ook onder de knoet van het bezuiniginsbeleid, maar minder agressief dan in de trojkalanden.

Eerst wat beknopte informatie [2] over de verkiezingsresultaten  in deze drie regios. Daarna proberen we enkele conclusies te trekken.

De laboratoriumlanden

In Griekenland werd de coalitie van radikaal-links Syriza de winnaar van de verkiezingen met 26,6% van de stemmen (4,7% in 2009). De regering had allerlei pogingen ondernomen om Syriza bij de bevolking te demoniseren [3], maar tevergeefs. De sociaal-democraten van PASOK, in 2009 nog winnaars met 36,6% van de stemmen, durfden zelfs niet onder hun eigen naam  op te komen; hun verkiezingsformatie Elia (‘Olijfboom’) kreeg nog maar 8% … Een ander deel van de linkse stemmen ging naar de Griekse Communistische Partij (KKE, erg sektarisch en het stalinisme nog niet ontgroeid), die  6% haalde. Griekenland levert daarmee 8 europarlementariërs aan de GUE.

 

kouneva-manolis

Konstantina Kouneva en Manolis Glezos, twee van de zes verkozenen van Syriza. Glezos wordt met zijn 91 jaar de ouderdomsdeken van het Europees Parlement. Hij is hét icoon van het verzet in Griekenland; onder de Duitse bezetting ging hij in 1941 de nazivlag van de Acropolis halen. Kouneva is een Bulgaarse immigrante; als vakbondsmilitante van de schoonmakers werd ze in 2008 door onbekenden aangevallen en met zwavelzuur bewerkt.

In het andere Zuid-Europese trojkaland Portugal was het succes voor links minder eclatant. Als een van de weinige uitzonderingen in de Europese sociaal-democratie ging de PS, momenteel in de oppositie, aanzienlijk vooruit (van 26,5% naar 31,5%). De CDU (coalitie van de Partido Comunista Portugues en de Partido Ecologista os Verdes) haalde 12,67% van de stemmen en 3 zetels, één zetel  en 2 procentpunten vooruit ten opzichte van 2009. Een grote ontgoocheling is echter de halvering van de andere bij de GUE aangesloten formatie: het Linkse Blok (Bloco de Esquerda), dat van 10,7% naar 4,56% zakte. Deel van de verklaring is dat het protest uitdrukking vond in een nieuwe formatie, de MPT, met nogal onduidelijk programma (“conservatief ecologistisch” volgens sommigen).

 

In Ierland kreeg de regeringscoalitie zware klappen. Fine Gael viel terug van 29% naar 22% van de stemmen bij de Europese verkiezingen, het meeregerende Labour ging van 14% naar 6%. Winst aan de linkerzijde was er bij het bij GUE aangesloten Sinn Fein (van 11,2% naar 17%, een heel eind voorbij Labour) en de groene partij. Sinn Fein’s Gerry Adams wordt nu getipt als toekomstig premier van Ierland. Deze laatste werd in 2009 zwaar bestraft door haar deelname aan de rechtse regering, maar zag nu haar oppositiekuur beloond met 6% van de stemmen (evenwel zonder zetel)
De radicale linkerzijde – de Socialist Party en de verkiezingsformatie People Before Profits Alliance rond de SWP – haalde een bedroevend resultaat, dat ze in de eerste plaats aan zichzelf te wijten had. Terwijl de SP vroeger Paul Murphy naar het Europees Parlement stuurde, is er nu geen verkozene meer. De twee trotskistische groepen hadden een vroeger samenwerkingsverband – de United Left Alliance – verlaten en trokken apart naar de verkiezingen… Wat in Ierland ook meespeelt is het succes van lokaal verankerde onafhankelijke kandidaten; zij waren de winnende ‘partij’ met 24% van de stemmen, en drukken deels ook het verzet uit tegen het antisociale beleid.

 

Het vierde laboratoriumland Spanje (we laten Cyprus buiten beschouwing) toont  interessante ontwikkelingen aan de linkerzijde. Er is in de eerste plaats een klinkende afstraffing van de regeringscoalitie. De met de EVP-gelieerde Partido Popular (what’s in a name …) valt van 42,2% terug naar 26%, de sociaal-democratische PSOE van 38,5% naar 23%. Aan de linkerzijde haalt de coalitie Izquierda Unida (rond de PCE, Partido Comunista de España) 10% (6 zetels, komend van 3,7% en 2 zetels). Dé verrassing aan de linkerzijde is een nieuwe  formatie, Podemos, pas in maart 2014 opgericht door indignados, academici, kunstenaars en militanten van het marxistische Izquierda Anticapitalista.  Podemos behaalde maar liefst 7,94% van de stemmen en stuurt 5 verkozenen naar het Europees parlement; waarschijnlijk sluiten die zich aan bij de GUE-fractie.
Het verzet tegen het Spaans regeringsbeleid komt in Catalonië nog op een andere manier tot uiting, nl. het groot electoraal succes van de independentistas, waarvan een deel uitgesproken links is. Zo ’n 55% van de Catalaanse stemmen ging naar partijen die voor de onafhankelijkheid zijn; de roep om een referendum daarover op 9 november 2014 zal dus niet over het hoofd kunnen gezien worden. Nu het Spaans koningschap zelf  in vraag gesteld wordt, komt zelfs het voortbestaan van de Spaanse staat in het gedrang!

podemos 

 

 

De ex-Oostbloklanden

Deze landen – met hun 106 miljoen inwoners [4] maken ze 21% uit van de EU – zijn slechts enkele jaren lid van de Unie. Slechts vier kleinere landen [5] behoren totnogtoe tot de eurozone (maar alle zijn verplicht er op den duur bij aan te sluiten). Het ex-Oostblok heeft een geheel andere politiek-institutionele voorgeschiedenis dan West-Europa, men kent er pas sinds twee decennia (weer) een meerpartijensysteem. De politieke vertaling van sociale aspiraties zal er in die omstandigheden een ander karakter hebben. Als we de vertegenwoordiging in het uittredende Europees Parlement als indicator nemen, blijkt de sociaal-democratische fractie er bijvoorbeeld goed vertegenwoordigd te zijn: 50 van de 195 zetels, bijna 26%, iets meer dan het aandeel van de bevolking. Groenen zijn zo goed als afwezig, op een Est en een Letse na. Radicaal-links was in het uittredend parlement aanwezig met 1 Let, 1 Kroatiër en 4 Tsjechen; 6 op 35 of 17% is al weinig, en wat er is, is haast volledig op het conto van de Tsjechische Communistische Partij te schrijven. Na de verkiezingen van mei 2014 valt de vertegenwoordiging van het ex-Oostblok in de GUE zelfs verder terug van 6 naar 3 zetels, alle drie voor  Tsjechen.

Hieruit mag men zeker niet afleiden dat er in deze landen geen hard antisociaal beleid gevoerd werd, en al evenmin dat er geen sociaal verzet daartegen was. Loonsverlagingen, pensioenhervormingen, privatiseringen, ook zonder dat ze de euro als munt hebben viel dit deze landen ten deel. Waar het niet de EU was die het oplegde, was het wel de Wereldbank of het IMF [6]. Het verzet tegen deze hervormingsplannen was soms heel sterk. In Slovenië kon een vakbondscampagne in november 2011 een referendum over de pensioenhervormingen afdwingen, wat tot de val van de rechtse regering leidde [7]. In Bulgarije veroorzaakte een nieuwe verhoging van de elektriciteitsprijs in januari 2013, tegen een achtergrond van loonbeperkingen en massale jeugdwerkloosheid (50%), een golf van protest, met o.a. de eis tot hernationalisering van de geprivatiseerde elektriciteitssector [8]. Roemenië, dat een vrij hoge organisatiegraad van de vakbeweging heeft  (40%)  kende begin 2012 een ware uitbarsting van verzet toen  de regering terugkwam op haar belofte om lonen en pensioenen op te waarderen en besloot de gezondheidszorg te privatiseren. Drie weken van protest leidde tot het aftreden van de premier [9].

West-Europa

In Italië was tot veler verrassing de centrum-linkse regeringspartij Partito Democratico onder leiding van de net aangetreden premier Matteo Renzi met iets meer dan 40% van de stemmen en 31 zetels van de 73 (die naar de S&D-fractie gaan) de grote winnaar. Italië zal met enige autoriteit EU-voorzitter worden in juli. Op de tweede plaats komt Grillo’s Vijfsterrenbeweging M5S, vóór Berlusconi’s Forza Italia; er was wel een verlies van anderhalf miljoen stemmen tegenover de parlementsverkiezingen van 2013. Men kan in M5S weliswaar een protestbeweging zien maar geen linkse kracht [10]. De enige linkse partij die zetels haalde was de gloednieuwe formatie l’Altra Europa con Tsipras, vier procent en drie zetels. Het ligt voor de hand dat deze parlementariërs zich ook bij de GUE van hun naamgever Alexis Tsipras van Syriza zullen voegen. Net zoals Podemos in Spanje werd l’Altra Europa pas begin 2014 opgericht, buiten de traditionele politieke kaders om. De formatie kreeg eveneens de steun van een reeks intellectuelen[11], sociale bewegingen en van kleinere partijen, waaronder Rifondazione Comunista. In minder dan een maand werden 230.000 handtekeningen verzameld nodig voor de deelname

 

Altra

 

Hoe nauw of ruim men ‘links’ ook definieert, in Frankrijk is het debacle niet te loochenen. Met extreem-rechts op kop, een verdere afgang van de Parti Socialiste (van 16,5% naar 13,9% ), een terugval van de groenen van 16,2% naar 8.9%, en een teleurstellend resultaat voor radikaal links. De Nouveau Parti Anticapitaliste haalde in 2009 nog 4,9% van de stemmen, nu werd dit herleid tot 0,3%.

Het Front de Gauche, een samengaan van de Franse Communistische Partij en de links-socialistische Parti de Gauche zag zijn score lichtjes stijgen, van 6% naar 6,34%, maar compenseert daarmee niet het verlies van radikaal links. Een lichtpuntje is Nouvelle Donne, een linkse afsplitsing van de Parti Socialiste, die 2,9% haalt.

 

Nee, uit Duitsland kwamen geen berichten van een ‘wende’. Merkels CDU/CSU verloor 2,5% maar haalt nog steeds 35,3%, de liberale FDP kreeg een zware klap en houdt maar 3,4% over, de Grünen verliezen (van 12,1% naar 10,7%). De SPD pikt veel van deze stemmen in en stijgt van 20,8% naar 27,3%; de regeringscoalitie hoeft zich niet echt zorgen te maken, en er is geen electoraal verzet tegen de minijobs en de achterblijvende lonen. Die Linke hield  stand op 7,4% (was in 2009 7,5%) maar zal één van de 8 Europese zetels moeten afstaan. Het nieuwe Alternative für Deutschland behaalt een score van 7% en 7 zetels, is tegen de euro maar is rechts-conservatief.

 

In Nederland wordt de achteruitgang van Wilders’ PVV met opluchting onthaald, voor het orthodoxe besparingsbeleid wordt de PvdA afgestraft (van 12% naar 9,4%) terwijl de liberale VVD lichtjes wint en van 3 naar 4 zetels gaat. GroenLinks, een van de rechtsere partijen onder Europese groenen, daalt van 8,9% naar 7% en verliest één van de 3 zetels. De linkse SP steekt met 9,6% van de stemmen (2,5 procentpunten meer dan in 2009) de PvdA voorbij, maar bleef op het zelfde zetelaantal van twee staan. De campagne van de SP gaf ook de indruk dat deze partij niet veel ziet in een Europees beleidsniveau. Haar bewust wegblijven uit de partij van Europees Links [12] omdat dit een ‘federalistische’ richting zou uitgaan lijkt in die zin logisch, maar de vraag blijft of een natiestaat in zijn eentje, zelfs achter hoge dijken, het gevecht tegen de neoliberale globalisering kan winnen.

Een goed resultaat werd behaald door FI (Feministisch Initiatief) in Zweden, dat 5,3% van de stemmen kreeg. Dit is een activistische, maar niet in alle opzichten een linkse organisatie. Ook in Finland is er een succes: de Linkse Alliantie (VAS, voortgekomen uit de Finse communistische partij) behaalt 9,3% en een Europese zetel. VAS is evenwel vrij gematigd, en verliet pas enkele maanden geleden de Finse regering.

We ronden deze West-Europese toer af in België, waar samen met de Europese verkiezingen ook federale (voor de Kamer) en regionale verkiezingen gehouden werden. Te noteren valt dat de Europese verkiezingen met aparte lijsten verlopen voor Nederlands-, Frans- en Duitstaligen. Kiespercentages zijn daarom in verhouding tot het aantal stemmen per kiescollege. De sociaal-democraten werden noch in Vlaanderen (sp.a) noch in Franstalig België (PS) afgestraft voor hun deelname aan een regering die het Europese bezuinigingssbeleid uitvoert. Opvallend is dat de groenen aan Franstalige kant (Ecolo), waar ze aan regionale regeringen deelnamen, gehalveerd worden, terwijl er vooruitgang is bij het Vlaamse Groen dat buiten de ministerposten bleef (van 7,9% naar 10,6% bij de Europese verkiezingen).

ptb
Verkiezingsmeeting van de PTB in Liège

Aan de linkerzijde werd vooral uitgekeken naar de score van de radikaal-linkse PVDA, die op zijn lijsten ook een aantal leden van andere linkse organisaties had opgenomen. Deze kleine partij, oorspronkelijk ontstaan als maoïstische groep in de Vlaamse studentenrevolte van ’68, kon de voorbije jaren op een groeiende sympathie rekenen onder de werkende bevolking, bij vakbondsmilitanten en migranten, in toenemende mate ook in Franstalig België (onder de naam PTB). Dit is te danken aan een geleidelijk minder sectarische opstelling, een geslaagde ‘communicatie’, het lanceren van concrete voorstellen (miljonairstaks, openbare bank, …), en dat terwijl de sociaal-democratische sp.a en PS als coalitiepartners in rechtse regeringen het neoliberaal beleid helpen uitvoeren. De verhoopte electorale doorbraak is er gedeeltelijk gekomen. (We maken hier geen onderscheid Europees-federaal-regionaal; de doorbraak van een radikaal-linkse partij lijkt ons in de huidige Europese context het betekenisvolle feit). Aan Vlaamse kant haalde de PVDA soms heel aanzienlijke resultaten, zoals in de stad Antwerpen (8%), maar er waren 2000 stemmen te kort om partijvoorzitter Peter Mertens een kamerzetel te bezorgen. De zetels werden behaald in Franstalig België: twee voor de Kamer, twee in het Waals Parlement en vier in het Brussels Hoofdstedelijk Parlement.

 

Conclusies?

Is het mogelijk uit deze verkiezingsresultaten enige bruikbare conclusies te trekken ? We doen een poging.

1. Ook na vier jaar hard bezuiniginsbeleid, waarvan tientallen miljoenen mensen het slachtoffer zijn, wordt de macht van de traditionele politieke elites niet echt in vraag gesteld. Sommige regeringscoalities werden electoraal zwaar afgestraft, maar alleen in Griekenland zit de elite met een echt probleem. Nogal wat commentatoren zien hierin de ‘mislukking van links’. Dit mag een rationeel oordeel lijken, maar het gaat voorbij aan de fundamentele machtsverhoudingen in de maatschappij, aan de ideologische bias, de schrik voor het onzekere bij een bevolking die moedwillig uitgeleverd wordt aan de financiële markten en de eisen van de kapitaalbezitters. Men mag natuurlijk niet ontkennen dat linkse bewegingen en partijen foute beslissingen nemen (zoals de concurrerende campagnes van SP en SWP in Ierland), dat er nieuwe strategieën geprobeerd moeten worden, maar lessen trekken uit successen is nuttiger dan jeremiëren over de ‘mislukking van links’.

2. De ontwikkeling van uiterst-rechts en van neonazistische organisaties [13] is zeer zorgwekkend. Hun xenofoob en racistisch programma moet met alle middelen bestreden worden, en waar fascisten straatterreur uitoefenen moeten ze door massamobilisaties van vakbonden en zelforganisatie in wijken verdreven worden. Maar uiterst-rechts teert niet alleen meer op vreemdelingenhaat. In het steeds meer verfoeide EU-beleid vinden ze een nieuw bestaansrecht , of zoals in deel 1 geformuleerd: they use the bad to promote the worst. Marine Le Pen probeert het fascistisch en ultraliberaal imago van het Front National af te schudden en schrikt er niet voor terug om een radicale kritiek op de EU te geven die even goed van het Front de Gauche kon komen. Nigel Farage (UKIP) werpt zich op als de heraut van de directe democratie, en heeft het niet moeilijk om het lamentabel democratisch gehalte van de EU aan de kaak te stellen. Wat kan links doen tegen dergelijke demagogie? Zeker niet zich laten afschrikken door het feit dat men door de EU-propaganda en door luie journalistiek in dezelfde zak zal gestopt worden, een zak met het label ‘eurosceptisch’. Wat wel moet gebeuren is vooral  de demagogie doorprikken. Het is meestal niet moeilijk om de banden tussen (extreem-)rechtse partijen en kapitaalbelangen of bepaalde ondernemers aan te tonen; ze zijn ook systematisch tegen vrije vakbonden, een onmisbaar element van democratie en verdediging van de belangen van werkers[14].

Er moet ook gezorgd worden voor geloofwaardige linkse politieke alternatieven. Als sociaal-democratische partijen niet meer geloofwaardig zijn als verweer tegen de kapitalistische uitbuiting, en links ervan geen alternatief geboden wordt, vloeit de sociale frustratie automatisch naar rechtse demagogen. Dit is een van de grote problemen in Oost-Europa. Antikapitalistisch links wordt er gemakkelijk vereenzelvigd met de communistische partijen van indertijd, en komt daardoor moeilijk van de grond. Zoals we zagen ontbreekt het er niet aan sociale strijd, maar deze krijgt alleen een rechtse en uiterst-rechtse politieke uitdrukking, zoals in het Hongarije onder Orban.

3. Onder de laboratoriumlanden is Griekenland ongetwijfeld de plaats waar de burgerlijke politieke macht het meest direct bedreigd wordt. Alle traditionele partijen leden een enorm verlies aan geloofwaardigheid en legitimiteit in de voorbije jaren, en overduidelijk bij de Europese verkiezingen. Nillens willens werd Syriza daarmee de meest vooruitgeschoven post en het symbool van het politiek verzet tegen het Europa van het kapitaal; niet toevallig draagt de enige partij in Italië die linkse afgevaardigden naar het Europees Parlement stuurt de naam van Syrizavoorzitter Tsipras. Hoe men het optreden van Syriza en Tsipras ook moge beoordelen, links Europa moet al het mogelijke doen om via deze partij de strijd van het Griekse volk te steunen.

4. Partijen die de burgerlijke staat meebeheren zijn bij verkiezingen automatisch verzekerd van stemmen, alleen de verdeling van deze stemmen onder de partijen is de inzet van de kiesstrijd. Met het staatsbeheer zijn immers vele particuliere belangen verbonden. Anders is het voor groepen die het bestaande bestel betwisten Ook de beste theoretische argumenten waarom verandering nodig is zullen niet volstaan om dat electoraal ook bevestigd te zien. Partijen die fundamenteel het systeem ter discussie stellen kunnen eigenlijk alleen  verkiezingssuccessen behalen als  er aanzienlijke sociale strijd is, zodat maatschappelijke groepen een politieke uitdrukking zien van hun streven in die partijen.
Dit wordt op verschillende manieren geïllustreerd op het Europees toneel. Natuurlijk in Griekenland, waar Syriza en KKE samen een derde van de stemmen halen. Zeer interessant is het geval Spanje. Enerzijds veert Izquierda Unida (IU) op van 3,7% naar 10%. IU is de meer geïnstitutionaliseerde radicaliteit rond de communistische partij met steun van de vakbonden. Spanje is echter ook het land van de indignados, het jongerenverzet dat een zeker wantrouwen koestert tegen structuren als IU. Ook dit sociaal verzet, of toch een deel ervan, vond een politieke uitdrukking in het nieuwe Podemos [15]. Deze formatie mag dan wel pas in maart van dit jaar opgericht zijn, dit betekent niet dat politieke successen zomaar uit de lucht vallen. De indignados, de verschillende marea-bewegingen, de collectieven die zich tegen de huisuitzettingen verzetten, ze vormen de humus waarop ook politieke successen kunnen bloeien.

       
   Mareas in Spanje

Marea verde (‘groene golf’) is in delen van Spanje een vorm van verzet van onderuit tegen de besparingspolitiek in het onderwijs en betrekt onderwijzend personeel, leerlingen en ouders. Er wordt veel aandacht besteed aan de democratische organisatie van de beweging, door het bijeenroepen van asembleas. Marea blanca (‘witte golf’) is gelijkaardig in de ziekenzorg. Er zijn ondertussen mareas in allerlei kleuren ontstaan, tegen de privatisering van het drinkwater, tegen de afbouw van de openbare bibliotheken, enz 

   
       

 

5. Op basis van de beschreven situaties zou men het volgende kunnen stellen. Een duurzame stap in de opbouw van een verzetsfront kan gezet worden als een actieve sociale beweging en een intelligent politiek initiatief elkaar ontmoeten. In het Spaanse Podemos zou men een dergelijke geslaagde ontmoeting kunnen zien (maar de duurzaamheid zal natuurlijk nog moeten blijken). In Oost-Europa, of tenminste in een aantal landen ervan, is het niet de sociale agitatie die ontbreekt, maar een passende politieke formatie; dat laat anderen, en met name demagogen en uiterst-rechts toe om het politiek initiatief te nemen. Italië 2014 zou een interessante overgangsfiguur kunnen zijn. Dit vrij roerig land kende vanaf de jaren ’90 door het uiteenvallen van de ooit grote communistische partij een pijnlijke crisis van links. De sociale agitatie ontmoette alleen uiterst-rechts (Lega Nord) of populistische initiatieven als dat van Beppo Grillo’s Vijfsterrenbeweging M5S. Het initiatief l’Altra Europa con Tsipras leidt dan tot de ‘gelukkige ontmoeting’ van 2014. Minder spectaculair, maar toch ook betekenisvol, is de ‘ontmoeting’ anno 2014 van het sociaal misnoegen en de vakbondsagitatie in België met PVDA/PTB. Voor Nederland en Duitsland daarentegen was de sociale beweging niet op het appel; in Ierland ontbrak de politieke pool en was de sociale ook zwak.

6. Het beeld van de ontmoeting van het sociale en het politieke kan men nog een verdere betekenis geven. Een ontmoeting is geen huwelijk. Sociale organisaties (vakbonden, studentenbeweging, mareas…) hebben hun eigen logica en moeten in volle onafhankelijkheid hun weg gaan. Een vakbond die beweert in één partij haar politieke ‘spreekbuis’ te zien bewijst de arbeidersbeweging een slechte dienst. Een partij die beweert of beoogt de sociale beweging te ‘leiden’, zal ze verzwakken of zelfs dood maken, zoals vakbonden ‘doodgeleid’ werden onder stalinistische leiding .
Deze overweging wijst misschien op een probleem dat Podemos en Altra Europa nog zullen moeten aanpakken. Deze formaties waren in zekere zin zowel sociale beweging als politiek initiatief.  Het ophalen van handtekeningen, het op korte tijd zoeken van menselijke en financiële middelen, het organiseren van meetings, … het is een sociale mobilisatie op zich, die tegelijkertijd  de oprichting van een politieke partij of beweging inhoudt.

7. Blijft het probleem van landen waar het sociale niet of weinig beweegt, en waar een vruchtbare dialectiek tussen het sociale en het politieke bijgevolg niet van de grond komt. We denken in de eerste plaats aan Duitsland, waar CDU en SPD, nochtans verantwoordelijk voor het verfoeilijk arbeidsmarktbeleid in eigen land (beleid dat eveneens een succesrijk Duits exportproduct geworden is binnen de EU…), niet verslagen uit de verkiezingen komen. Het zou al te eenvoudig zijn dit zonder meer als ‘de mislukking van links’ te bestempelen. In het naoorlogse Duitsland kon zich een bijzonder efficiënt ‘historisch blok’ (Gramsci) installeren dat de leidende kringen ook vandaag nog een haast probleemloze ‘hegemonie’ verzekert. De banden tussen SPD en DGB (de Duitse vakbondsfederatie) zijn daar een element van. Toch moet men ervan uitgaan dat, vroeg of laat, de Duitse oppositionele krachten door ontwikkelingen, in Duitsland of in Europa, de breuklijn in het hegemonisch bouwsel zullen vinden.


 

[1] Eigenlijk Europees Verenigd Links/Noords Groen Links. vaak kortweg aangeduid als GUE,Gauche Unitaire Européenne.

[2] Voor meer gegevens daarover, zie o.a.de interactieve kaart die Transform publiceerde.

[3] Zie het bericht van Bruno Tersago in De Wereld Morgen, 29 mei 2014.

[4] De vroegere bewoners van de DDR kunnen hier natuurlijk niet meer ingecalculeerd worden.

[5] Slovenië (2007), Slowakije (2009), Estland (2011) en Letland (2014).

[6] Zie bv. Les réformes des retraites dans les pays d’Europe centrale et orientale, La Revue de l’IRES, nr 77, 2013/2, on-line http://www.ires-fr.org/images/files/Revues/Revue77/R77-5.pdf.

[7] C. Samary, Turbulences slovènes à la veille des élections européennes, te vinden op de website van Ensemble.

[8] V. Delteil , Bulgarie – Feu le tigre des Balkans,de l’impasse économique à la crise politique, Chronique internationale de l’IRES – n° 140 – april 2013, http://www.ires-fr.org/images/files/Chronique/C140/C140-1.pdf.

[9] V. Delteil en M. Banarescu , Roumanie – Le modèle social sous la pression des bailleurs de fonds : les syndicats à la recherche de nouvelles « tutelles », Chronique internationale de l’IRES – n° 143-144 – november 2013, http://www.ires-fr.org/images/files/Chronique/C143-144/c143-144-9.pdf.

[10] M5S-leider Beppo Grillo ontmoette op 28 mei Nigel Farage van UKIP, met het oog op een mogelijke alliantie, aldus Euractiv.

[11] Onder andere van Barbara Spinelli, dochter van de linkse Europese federalist Altiero Spinelli, Europees commissaris begin jaren ’70.

[13] Voor een overzicht van extreem-rechtse partijen in Europa, zie de site van Searchlight.

[14] Een voorbeeld van het doorprikken van rechtse demagogie zijn de vele artikels en brochures van het Vlaams ABVV tegen Vlaams Blok/Belang en N-VA. De Nederlandse FNV heeft jammerlijk nagelaten hetzelfde te doen voor wat Wilders’ PVV betreft.

[15] Voor een interessant interview (in het Frans) over Podemos met één van de verkozenen, zie Podemos et la possibilité de susciter une force effective contre l’austérité en Espagne ? http://www.europe-solidaire.org/spip.php?article32078 .

 

Reacties plaatsen niet mogelijk