door Herman Michiel, juli 2011
De Europese instellingen krijgen veel lof voor de openheid van hun beleid, voor hun bekommernis om burgers volledige inzage te verschaffen in het democratisch beslissingsproces. Weliswaar stijgen deze wierookpluimen steeds op uit de Europese instellingen zelf, maar als zelfs goede wijn zichzelf mag prijzen, waarom zouden instellingen hetzelfde niet mogen doen?
Neem nu de democratische innovaties van het Verdrag van Lissabon voor wat betreft het
functioneren van de Raad van ministers (1). De portaalsite van de Europese Unie (EU) hierover: “Meer openheid binnen de Raad van ministers: zowel de nationale parlementen als de burgers kunnen voortaan rechtstreeks volgen hoe de ministers van elk land stemmen in de Raad. Alle debatten en beraadslagingen van de Raad over wetgeving worden namelijk openbaar.”
Het lijkt een stap in de goede richting, maar toch worden de burgers hier weer eens met advocatenstreken om de tuin geleid. Het geeft de indruk dat men in staat gesteld wordt zijn eigen minister het nationaal standpunt te horen verdedigen, de conflicten en tegensprekelijke debatten tussen de ministers mee te maken, of er tenminste een geschreven verslag van te kunnen raadplegen. Maar let wel: er staat “debatten en beraadslagingen van de Raad over wetgeving”, snap je? Voor andere debatten is er dus geen garantie voor openbaarheid. Dat is één. Nog belangrijker is dat de “debatten en beraadslagingen van de Raad over wetgeving” meestal een formaliteit zijn, te vergelijken met het doorknippen van het lint bij de opening van een nieuw zwembad of museum. Het echte werk gebeurde elders, door anderen, en héél ver van de camera’s of stenotypisten. Het gebeurde in een van de ongeveer 150 werkgroepen en comités, samengesteld uit vertegenwoordigers van de Europese Commissie, diplomaten en hoge ambtenaren van de lidstaten; dáár worden de standpunten en belangen geconfronteerd, compromissen gezocht, druk uitgeoefend… Je moet al doorgedreven studies in de eurologie gedaan hebben om van het bestaan van deze democratische onderwereld af te weten; je moet echter tot de nauwe kring van de regeringsbureaucratie behoren om te weten wat er zich afspeelt in deze comitologie-wereld.
Met de “openbaarheid van bestuur” in de EU is het dus minder rozengeur-en-maneschijn dan de eurocratie laat geloven. Dat blijkt op bijna karikaturale wijze uit een gevecht dat de in Madrid gevestigde ngo Access Info Europe is aangegaan met de Raad van de EU. We vatten hier in het kort samen wat uitgebreid gerapporteerd wordt op de website van deze organisatie.
Men kan het zich moeilijk karikaturaler voorstellen: het dispuut draait rond de openbaarheid van de discussies over … openbaarheid. In 2008 stelde de Europese Commissie een wijziging voor van Verordening 1049/2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie. Terwijl het officieel gaat om een uitbreiding van de openbaarheid dank zij de bepalingen van het verdrag van Lissabon, ziet Access Info Europe er eerder een beperking in: alleen ‘geregistreerde’ documenten komen in aanmerking, de toegang tot databases kan door technische voorwaarden beperkt worden, lidstaten kunnen een veto stellen, informatie over juridisch advies valt buiten het toepassingsgebied, enz.
Bezorgd om de richting die dit kon uitgaan, verzocht Access Info Europe de Raad om een document dat door het secretariaat van de Raad naar de werkgroep dat deze materie behandelt was gestuurd. Ze kregen weliswaar een samenvatting van de discussies, maar alle namen van landen waren geschrapt. Daarop tekende Access Info Europe verzet aan, maar de Raad antwoordde dat de nationale delegaties alleen nog mondeling zouden van gedachten wisselen als dergelijke informatie publiek gemaakt werd; in een statement waarop Kafka jaloers zou zijn geweest voegde de Raad eraan toe dat dit ook “schadelijk zou zijn voor de algemene openbaarheid van de Raad”. De Raad zag ook geen reden deze informatie door te spelen aan het publiek, aangezien de uiteindelijke beslissing toch bekend gemaakt wordt.
Daarop tekende Access Info Europe (juni 2009) beroep aan bij het Gerecht van Eerste Aanleg van de EU (instantie van het Europees Hof van Justitie). De uitspraak in zaak T-233/09 kwam er op 22 maart 2011. De weigering van de Raad om de volledige informatie door te geven, werd als onwettig bestempeld, en het Gerecht oordeelde dat de Raad niet had aangetoond dat publicatie van de namen van de landen het beslissingsproces ernstig zou ondermijnen. Een succes dus voor Access Info Europe en hun democratische strijd.
Een van de argumenten die de Raad had aangebracht tijdens het geding, was dat publicatie van het standpunt van een lidstaat een aangelegenheid van de lidstaat in kwestie is, niet van de Raad in wiens schoot het standpunt wordt ingenomen. Een zoveelste uiting van ‘perverse subsidiariteit’(2), maar voor Access Info Europe een hint om de proef op de som te nemen, en effectief bij de 27 lidstaten aan te kloppen en hun standpunt te vragen over het voorstel tot wijziging van Verordening 1049/2001 inzake openbaarheid.
Het werd een heel moeizame oefening, waarvan men de verwikkelingen in het rapport van de ngo kan nalezen. Alhoewel de meeste lidstaten een wetgeving hebben i.v.m. de openbaarheid van bestuur (uitzonderingen zijn Luxemburg, Spanje, Cyprus en Malta), kregen ze geen respons van vier landen (Bulgarije, Cyprus, Italië en Portugal), en een weigering van zes, waaronder België, Frankrijk, Duitsland en Spanje. (De redenen door België aangegeven waren: schade voor de internationale betrekkingen, het publiek maken van persoonlijke opinies van regeringsfunctionarissen, en de kans dat niet gefinaliseerde documenten verkeerd begrepen worden.)
In het geval van Nederland en Groot-Brittannië tekende Access Info Europe verzet aan tegen een aantal argumenten waarom men documenten niet wou publiek maken, en dit leidde in het Nederlandse geval tot een partiële openbaring van 13 documenten, evenwel met ingrepen waar het de namen van andere lidstaten betrof. Hieruit bleek dat Nederland in het algemeen positief staat t.o.v. grotere transparantie, en daarin achter een resolutie van het Europees Parlement staat die in dezelfde zin gaat.
Slechts drie landen openbaarden originele documenten na de eerste vraag daartoe: Denemarken, Finland en Zweden (dat een wet op openbaarheid heeft sinds 1766!).
Maar de Madrileense ngo is nog niet aan het eind van haar oefening. Eind juni 2011 werd bekend dat de Raad van de Europese Unie, en een twintigtal lidstaten, beroep aantekenen bij het Europees Hof van Justitie tegen het vonnis van 22 maart 2011 (zie ook het artikel hierover in EUobserver). Access Info Europe zet een campagne op om de lidstaten te bewegen tot erkenning van het recht op toegang tot informatie. Wie als individu of organisatie wil deelnemen aan deze campagne kan contact opnemen (in het Engels of het Frans) met Helen Darbishire, directeur van Access Info Europe, helen@access-info.org, +34 667 685 319.
Voetnoten
(1) De Raad van de Europese Unie, ook Raad van ministers of kortweg Raad genoemd, bestaat uit de lidstaat-ministers die verantwoordelijk zijn voor een bepaald beleidsterrein (landbouw, financiën etc.) De Raad waarover het in dit artikel gaat is de Raad van justitie en binnenlandse zaken. De Raad van de Europese Unie mag niet verward worden met de Europese Raad, bestaande uit regerings- en/of staatsleiders; hun bijeenkomsten worden vaak ’top’ genoemd en krijgen – in tegenstelling tot de vergaderingen van de Raad van ministers – meestal nogal wat media-aandacht.
(2) Subsidiariteit is het principe dat politieke beslissingen op het gepaste niveau moeten genomen worden: op stedelijk niveau als het kan, zoniet op provinciaal, gewestelijk, nationaal, Europees of mondiaal niveau. In de EU-context betekent het de afbakening van materies waarover de lidstaten dan wel de EU beslist. We spreken hier van ‘perverse’ subsidiariteit omdat het principe ingeroepen wordt om een bepaalde politiek door te drukken.